Nummer R-20/8289/GM
Betreft [klager]
Datum 9 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat verpleegkundigen in het medisch dossier van klager zich persoonlijk over klager hebben uitgelaten.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager meent dat verpleegkundigen zich in het medisch dossier persoonlijk uitlaten over hem, waardoor er een onjuiste beeldvorming van klager ontstaat. Dit kan gevolgen hebben voor klagers behandeling en/of bejegening. De medisch adviseur heeft het medisch dossier teruggelezen tot 11 maart 2020. Dit is niet ver genoeg. Klager heeft verwezen naar passages van vóór maart 2020, naar enkele pagina’s uit het medisch dossier over al dan niet gepleegde strafbare feiten. Dergelijke informatie hoort niet thuis in een medisch dossier, nu daarin enkel informatie dient te worden opgenomen die van belang is voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Nu evenmin sprake is van een aantoonbaar dreigend gevaar dat het opnemen van dergelijke informatie in het medisch dossier rechtvaardigt, zijn wel degelijk ten onrechte passages in het dossier opgenomen die een beeld geven van de persoonlijke achtergrond van klager. Klager verwijst meer specifiek naar pagina 16 van zijn medisch dossier waarin niet alleen (ten onrechte) informatie omtrent een al dan niet gepleegd delict wordt vermeld, maar waar door de verpleegkundige wordt toegevoegd dat onduidelijk is waarom klager precies naar de BPG-afdeling (afdeling voor beheers problematische gedetineerden) is gegaan en dat klager inderdaad wel een man lijkt te zijn die voor forse problemen kan zorgen.
Klager heeft niet op 16 juli, maar pas op 17 augustus 2020 een verzoek ingediend bij de medische dienst tot het ontvangen van een afschrift van het medisch dossier. Op 24 augustus 2020, en derhalve binnen twee weken na het verzoek, is een verzoek om bemiddeling ingediend. Klager dient derhalve in zijn beroep te worden ontvangen. Klager meent dat hij duidelijk in de klacht heeft aangegeven op welke periodes in het medisch dossier de klacht betrekking heeft. Het bijhouden van het medisch dossier kan als medisch handelen worden aangemerkt.
Standpunt van de inrichtingsarts
Klager heeft op 16 juli 2020 een verzoek ingediend bij de medische dienst tot het verstrekken van zijn medisch dossier aan zijn advocaat. Pas op 24 augustus 2020 is een verzoek om bemiddeling ingediend. Dit is niet binnen twee weken na de dag waarop klager kennis heeft kunnen nemen van de informatie in het medisch dossier. Bovendien is geen sprake van medisch handelen. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht te worden verklaard. Indien klager het niet eens is met een rapportage in zijn medisch dossier, kan hij een verzoek indienen tot het verwijderen dan wel wijzigen van de betreffende rapportage in zijn medisch dossier. Het bemiddelingsverzoek bevat te veel algemeenheden en geen concrete voorbeelden. De medisch adviseur heeft teruggekeken tot 1 maart 2020, die termijn kan als redelijk en billijk worden geacht. In het medisch dossier staat niets vermeld over gepleegde strafbare feiten, enkel wat de reden is voor plaatsing van klager op de BPG-afdeling. De BPG is een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. Gelet hierop is het relevant voor een goede hulpverlening om te weten waarom iemand geplaatst is, omdat het beheersprobleem groot kan zijn en dit invloed kan hebben op het contact met de gedetineerde. Klager is altijd correct behandeld, er is altijd genoeg medische aandacht voor klager geweest en er heeft geen onheuse bejegening plaatsgevonden. De klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 29 van de Penitentiaire maatregel (Pm) (oud) doet de gedetineerde alvorens hij een beroepschrift indient, uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt betrekking heeft, een verzoek om bemiddeling aan de Medisch Adviseur. In het verzoek om bemiddeling van 24 augustus 2020 stelt klager dat hij op 19 augustus 2020 een kopie van zijn medisch dossier heeft ontvangen. In het medisch dossier wordt echter de datum van 16 juli 2020 genoemd als de datum waarop klager een verzoek heeft gedaan het medisch dossier aan zijn advocaat te verstrekken. Uit het medisch dossier wordt verder niet duidelijk wanneer klager en/of zijn advocaat het medisch dossier heeft ontvangen. De beroepscommissie gaat daarom uit van de lezing van klager en is daarom van oordeel dat klager in zoverre in zijn klacht kan worden ontvangen.
Klager klaagt over de inhoud van zijn medisch dossier. Dit betreft medisch handelen waarover kan worden geklaagd. Klager kan derhalve ook ten aanzien van de klacht zelf worden ontvangen in zijn klacht.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is. De beroepscommissie merkt op dat het door de inrichtingsarts ingerichte medisch dossier een werkmethode is waarin aan de hand van werkaantekeningen door artsen en anderen die door de inrichtingsarts voor de hulpverlening zijn ingeschakeld, zoals verpleegkundigen, inzicht kan worden gegeven in de reeds uitgevoerde en nog te plannen medische handelingen. De inrichtingsarts is, behoudens met betrekking tot puur feitelijke gegevens, niet gehouden gegevens uit dit dossier op verzoek van de patiënt te corrigeren noch is het aan de patiënt te bepalen welke gegevens wel en welke gegevens niet in het dossier moeten worden opgenomen. De continuïteit van de zorg dient in deze gevallen zwaarder te wegen. De beroepscommissie voegt hieraan toe dat het voor een juiste bejegening van de patiënt van belang kan zijn dat in het medisch dossier aantekeningen worden opgenomen die betrekking kunnen hebben op de achtergrond van de gedetineerde. Dit kunnen subjectieve oordelen inhouden omtrent iemands gesteldheid en de wijze waarop de gedetineerde het best bejegend kan worden. Juist vanwege de sterk wisselende achtergronden van de gedetineerdenpopulatie is de beroepscommissie van oordeel dat dergelijke omschrijvingen de hulpverlening eerder zal baten dan schaden. Indien de gedetineerde het niet eens is met de inhoud van het medisch dossier, dan biedt het tweede lid van artikel 7:454 BW hem de mogelijkheid een door hem afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier toe te voegen.
Op grond van het medisch dossier is de beroepscommissie niet gebleken dat de inrichtingsarts de destijds geldende norm van artikel 28 van de Pm (oud) heeft geschonden. De passages waar klager naar verwijst dateren uit 2017 en 2018. De beroepscommissie heeft maar één opmerking uit 2017 kunnen vinden die een subjectief oordeel inhoudt, namelijk dat klager een man is die voor forse problemen kan zorgen. De beroepscommissie acht een dergelijke opmerking relevant, nu klager op een BPG-afdeling verblijft. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager ontvankelijk in zijn beroep en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter