Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22607/STA, 6 augustus 2021, schorsing
Uitspraakdatum:06-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22607/STA

    

           

Betreft [verzoeker]

Datum 6 augustus 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)      

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 29 juli 2021 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Verzoekers raadsvrouw, mr. I. van Mulbregt, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (21/22625/TA).

 

2. De standpunten

Standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft in beginsel geen bezwaar tegen behandeling met medicatie. Hij heeft wel bezwaar tegen behandeling met het middel clozapine, omdat bloedafname daarbij nodig is en toediening eventueel per injectie kan plaatsvinden maar beide vanwege zijn Jahwe-geloofsovertuiging niet zijn toegestaan. De instelling is hiervan op de hoogte en dient rekening te houden met verzoekers recht op godsdienstvrijheid. De instelling heeft echter onvoldoende gekeken naar medicatie-alternatieven waarbij bloedafname en eventuele toediening per injectie geen rol spelen. Uit de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling blijkt niet waarom juist behandeling met clozapine zou moeten plaatsvinden en dan ook nog voor een zo lange duur als drie maanden. Niet is gebleken dat een second opinion bij een andere psychiater dan de behandelend psychiater is opgevraagd en bij de beslissing is betrokken.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Bij verzoeker is sprake van schizofrenie, die zich uit in formele denkstoornissen en (grootheids)wanen waarbij de overtuiging de zoon van God te zijn voorop staat. Verzoeker functioneert op de grens van zwakbegaafdheid en verstandelijk beperkt intellectueel niveau.

Het indexdelict betreft een geweldsdelict dat hij naar zijn zeggen in opdracht van God heeft gepleegd om de terugkeer van de duivel tegen te houden.

Na opname in de instelling op 30 januari 2018 is de medicamenteuze behandeling die in het PPC werd gegeven voortgezet (olanzapine). De behandeling verloopt moeizaam. Verzoeker heeft weinig probleeminzicht en een zeer eigenzinnige kijk op zijn situatie. De aangeboden verbale en non-verbale therapieën hebben tot onvoldoende resultaat geleid en zijn ook regelmatig vroegtijdig afgebroken vanwege verzoekers weerstand. Ook psycho-eductie is tevergeefs geprobeerd. Hij is behandeld met verschillende antipsychotica in diverse doseringen, die verzoeker vrijwillig innam maar wat onvoldoende effectief is gebleken in het couperen van de psychotische symptomatologie. Hierin is steeds meebewogen met verzoekers weigering mee te werken aan bloedonderzoek, ondanks dat dit als gemis en beperking is ervaren bij het goed instellen van verzoeker op antipsychotische medicatie.

In juli 2021 is geconcludeerd dat verzoeker eerder, zonder toename van ziektebesef, in staat was zijn frustraties op gepaste momenten te bespreken, maar dat hij tegenwoordig in toenemende mate vanuit een narcistische houding antisociaal ageert tegen het gehele behandelteam. Hij volgt geen instructies meer op en afdelingsarrest zorgt voor onvoldoende afname van zijn problematisch gedrag. Verzoeker wordt vanaf 19 juli 2021 in afzondering verpleegd. Door de (waarnemend) behandelend psychiater wordt een harde indicatie gezien voor clozapine als zijnde het meest effectieve, maar ook zwaarste antipsychoticum. Ingeschat wordt dat het afwachten van verbetering van het toestandsbeeld in afzondering maanden kan duren, wat onwenselijk en inhumaan wordt geacht. De instelling beseft dat verzoeker grote weerstand heeft tegen bloedprikken omdat dit volgens hem vanwege zijn geloofsovertuiging niet zou zijn toegestaan. Een medicamenteuze behandeling met clozapine zonder monitoring middels bloedprikken en bloedonderzoek is echter volstrekt onverantwoord. Afname en onderzoek van bloed is niet alleen noodzakelijk voor het toetsen van innametrouw en de effectiviteit van de dosering, maar ook om te monitoren dat de instelling op clozapine medisch verantwoord gebeurt en er geen acute voorkoombaar en onnodig gevaar voor verzoekers gezondheid ontstaat.

Er wordt geen andere optie gezien dan het starten van een a-dwangbehandeling. Zonder effectieve medicamenteuze behandeling zal sprake blijven van stagnatie in de behandeling en dreigt verzoekers verblijf binnen de tbs onnodig lang tot uitzichtloos te worden. Verzoeker is op 28 juli 2021 opgenomen op de crisisunit Eems 1, omdat het noodzakelijk wordt geacht dat de instelling op clozapine zal plaatsvinden binnen een setting met meer structuur en veiligheidswaarborgen. De intentie is dat verzoeker na het bereiken van een adequaat toestandsbeeld zal terugkeren naar behandelunit Lauwers 2.

 

3. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is erop gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt.

Uit de stukken, waaronder het psychiatrisch deelplan (onderdeel van verzoekers behandelingsplan), de verklaringen van de behandelend psychiater en de second opinion van een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, blijkt dat bij verzoeker sprake is van schizofrenie. Hij denkt de zoon van God te zijn en dicht zichzelf bovenmenselijke eigenschappen toe. Hij meent onkwetsbaar te zijn voor infectie en ziekte.  Hij stelt zich hautain op in contact en is geneigd eindeloze discussies aan te gaan waarin hij zich niet laat begrenzen, waardoor ook het afdelingsmilieu bedreigd wordt. Er is sprake van stagnatie van zijn behandeling, ondanks verscheidene behandelpogingen, ook met verschillende antipsychotica.

Er wordt geen andere optie meer als meest effectieve behandeling gezien dan behandeling met clozapine. Dit kan niet anders dan met dwang omdat verzoeker weigert mee te werken aan de daarbij voor verzoekers gezondheid noodzakelijke bloedafname omdat die naar zijn stelling vanuit zijn geloofsovertuiging niet zou zijn toegestaan. Zijn weerstand wordt deels ook gevormd door de grootheidswanen en gebrek aan ziekte-inzicht. De dosering zal zo laag als mogelijk worden gehouden. Bij het niet effectief blijken van deze medicatie zal in het kader van de dwangbehandeling worden overgestapt op een ander antipsychoticum.

De a-dwangbehandeling is besproken in de Commissie Voorbehouden Beslissingen.

Gelet op het voorgaande voldoet de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. In dit verband weegt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter verzoekers belang bij een effectieve behandeling met waarborgen voor zijn gezondheid zwaarder dan zijn stelling dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging geen bloed mag laten afnemen, te meer daar verzoekers weerstand tegen bloedafname volgens de behandelend psychiater deels ook gevormd wordt door de grootheidswanen en gebrek aan ziekte-inzicht. De bestreden beslissing kan dan ook niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van die beslissing. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

4. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Deze uitspraak is op 6 augustus 2021 gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven