Nummer R-20/8482/GB
Betreft [klager]
Datum 5 augustus 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 oktober 2020 beslist klager over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 2 november 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Šandrk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is overgeplaatst, omdat er door klagers gedrag een onwerkbare situatie zou zijn ontstaan tussen klager, personeel en medegedetineerden. Er worden geen mogelijkheden gezien om hem verder te behandelen.
Klager had na een lange aanpassingsperiode eindelijk het gevoel dat hij zijn plek had gevonden in het PPC van de PI Vught. Eerder heeft hij meermaals verzocht om plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Dit werd toen ‘met man en macht’ tegengehouden, waarbij werd ingebracht dat er een (langdurige) behandeling zou worden aangeboden, waarbinnen positieve resultaten werden gezien. Een overplaatsing zou de behandeling niet ten goede komen en klager zou zijn plek hebben gevonden in het PPC van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Er zouden geen problemen spelen rond klager binnen de groep medegedetineerden. Klager zou moeilijk kunnen omgaan met veranderingen, in verband met hechtingsproblematiek.
In het selectieadvies van 30 september 2020 is opgenomen dat klager nog erg jong is en dat het beter voor hem zou zijn als hij op een afdeling wordt geplaatst met meer gelijkgestemde gedetineerden qua problematiek en leeftijd. Dit lijkt tegenstrijdig met de hiervoor weergegeven argumentatie in eerdere zaken.
Het heeft klager veel stress bezorgd dat hij volgens de tekst van de selectiebeslissing niet meer zal terugkeren in het PPC van de PI Vught. Aan klager is niet uitgelegd waarom hij werd overgeplaatst of waarom een andere PI hem beter zou kunnen behandelen. Er is nimmer gesproken over stagnatie van zijn behandeling of ontwrichting op de afdeling. Er zijn wat incidenten geweest. Klager is in therapie eerlijk geweest over zijn eerdere gedachten, maar dit werd hem niet in dank afgenomen. Er werd zelfs gesproken over bedreiging van de behandelaar door klager. Het is voor hem daardoor niet duidelijk of eerlijkheid op prijs wordt gesteld.
De overplaatsing zou in klagers voordeel zijn, omdat hij op een afdeling zou verblijven die beter aansluit bij zijn zorgbehoefte. Gelet op klagers problematiek, is het risico echter groot dat hij zich bij aanvang in het JC Zaanstad onveilig en angstig zal voelen. Dit komt zijn behandeling juist niet ten goede. Dit kan volgens het selectieadvies immers leiden tot (meer) antisociaal gedrag en impulsiviteit.
Klager is na zijn observatieperiode in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Almere teruggeplaatst (op een andere afdeling) in het PPC van de PI Vught. Dat lijkt tegenstrijdig met de vermeende noodzaak om hem direct over te plaatsen naar een andere PI. Het zou beter zijn als de observatieresultaten worden afgewacht.
Klager heeft zijn beroepschrift op 9 november 2020 ingediend. Verweerder heeft daar pas op 4 juni 2021 op gereageerd. Dat is ongehoord en laakbaar, temeer nu de opmerking wordt gemaakt dat klager blijkbaar heeft berust in de overplaatsing, omdat klager in de tussentijd geen overplaatsingsverzoek heeft ingediend.
Standpunt van verweerder
Verwezen wordt naar de bestreden beslissing. Klager zorgde voor een dusdanige ontwrichting op de afdeling, dat er een onwerkbare situatie was ontstaan. Vanwege zijn houding waren alle activiteiten in het PPC van de PI Vught inmiddels gestopt. Er was geen ruimte meer voor klager om zichzelf te ontwikkelen. Er was ook geen mogelijkheid meer om hem intern over te plaatsen.
Het was voor klagers ontwikkeling het meest passend om hem te plaatsen op een afdeling van een PPC waar gedetineerden met dezelfde problematiek en/of leeftijd zouden verblijven. Het PPC van het JC Zaanstad kon hem zo’n plek bieden. De overplaatsing is in klagers belang, omdat die hem de kans biedt om verder te gaan met zijn behandeling.
Overigens is inmiddels (d.d. 4 juni 2021) een behoorlijke periode verstreken, terwijl klager geen nieuw overplaatsingsverzoek heeft ingediend. Kennelijk heeft hij dus in de overplaatsing berust.
3. De beoordeling
Opmerking vooraf
De beroepscommissie betreurt het dat dit beroep zo laat na het indienen daarvan is behandeld, wat hoofdzakelijk het gevolg is van een zeer trage reactie van verweerder. Dat is bijzonder onwenselijk, juist ook gelet op de aard van deze zaak. Anders dan verweerder, leidt de beroepscommissie uit dit tijdsverloop niet af dat klager in zijn overplaatsing zou hebben berust.
Klagers situatie en de reden van zijn overplaatsing
Klager verbleef in het PPC van de PI Vught. Op 20 november 2020 is hij overgeplaatst naar het PPC van het JC Zaanstad, omdat er een onwerkbare situatie zou zijn ontstaan tussen klager, het personeel en medegedetineerden en klagers behandeling daardoor stagneerde.
Klagers verblijf in het PPC van de PI Vught
Uit het selectieadvies van het PPC van de PI Vught maakt de beroepscommissie op dat het in die inrichting wisselend met klager ging. Er wordt bijvoorbeeld gesproken van stabilisatie en van een verbetering in de laatste periode voorafgaand aan het selectieadvies, in die zin dat aan klager minder ordemaatregelen werden opgelegd (maar dat kan – zo staat verderop in het selectieadvies – kennelijk (deels) worden verklaard doordat in plaats daarvan werd gekozen voor time-outs op de laatste afdeling waar hij verbleef) en hij een betere coping had ontwikkeld.
Tegelijkertijd staat vermeld dat de psychologische behandeling is stopgezet, vanwege dreigementen van klager richting de behandelaar. Hij heeft twee keer aangegeven dat hij de psychologe had willen of had kunnen steken. Dit heeft de vertrouwensrelatie en het veiligheidsgevoel verstoord. Klager volgde nog wel psychomotorische therapie ter regulatie en ontspanning, maar daar kon hij onvoldoende werken aan de thema’s (de beroepscommissie begrijpt: zijn behandeldoelen).
Daarnaast was op de arbeid een onprofessionele relatie ontstaan tussen een van de werkmeesters en klager, waardoor hij privileges kreeg en zijn dossier uitgebreid besprak met de werkmeester. Dat was volgens het behandelteam niet wenselijk. Bij het terugsturen naar de afdeling vertoonde klager splitgedrag en werden zijn taal en houding als dreigend ervaren. De directeur van het PPC van de PI Vught constateert op basis van deze omstandigheden een verstoring in de relatie tussen de arbeid en de afdeling. Op het eind van zijn verblijf in het PPC van de PI Vught nam klager kennelijk in het geheel niet meer deel aan de arbeid.
Op de twee afdelingen in het PPC van de PI Vught waar klager verbleef, vertoonde hij hetzelfde gedrag. Hij maakte sterk onderscheid tussen verschillende personeelsleden en focuste negatief op een aantal (vaak vrouwelijke) personeelsleden. Sommigen voelden zich niet veilig bij hem, wat hij haarfijn leek aan te voelen.
Het behandelteam van het PPC van de PI Vught was ervan overtuigd dat het voor klager een goede stap was om – na zijn observatieplaatsing in het PBC – te worden geplaatst in een ander PPC. Daar zou hij een volgende stap kunnen maken in een nieuwe omgeving. Volgens het behandelteam speelt klagers hechtingsproblematiek inmiddels een geringere rol, gelet op zijn ontwikkeling (hoewel ook wordt opgemerkt dat de overplaatsing naar een nieuwe afdeling onveilige en angstige gevoelens met zich mee kan brengen, wat antisociaal gedrag en impulsiviteit kan aanjagen).
Het oordeel van de beroepscommissie
De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Voor dat oordeel is met name van belang dat klager in het PPC van de PI Vught nauwelijks meer behandeld werd, terwijl niet ter discussie staat dat de noodzaak daartoe groot is. Hoewel eerlijkheid in het kader van therapie op zichzelf gewaardeerd zal worden, is het begrijpelijk dat de psychologe zich door klagers uitspraken bedreigd voelde. Daarbij komt dat ook de verhoudingen tussen klager en andere personeelsleden onder grote spanning was komen te staan, door klagers splitgedrag en (gevoelde) dreigende houding en taal.
Vanwege deze omstandigheden heeft de directeur van het PPC van de PI Vught (gesteund door zijn behandelteam) uitdrukkelijk verzocht om klager over te plaatsen. Verweerder kan en mag redelijkerwijs veel gewicht toekennen aan een dergelijk verzoek.
De omstandigheid dat het voor klager waarschijnlijk moeilijk zal zijn (geweest) om te aarden in een nieuwe omgeving, is een reële zorg, maar onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen. De beroepscommissie ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat gewacht had moeten worden op de resultaten van klagers observatie in het PBC, nu die resultaten als zodanig niets hadden kunnen veranderen aan klagers situatie in het PPC van de PI Vught, zoals die hiervoor is beschreven. Tot slot is van belang dat bij de keuze voor het JC Zaanstad rekening is gehouden met klagers voorkeur (in het kader van zijn bezoek) en met de specifieke behandelmogelijkheden in het PPC van die inrichting.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter