Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21229/GB, 5 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/21229/GB              

         

Betreft klager

Datum 5 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 30 april 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. V.A. van Biljouw, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is door de politierechter van de rechtbank Den Haag veroordeeld voor het inrijden op een politieagent, gepleegd tijdens klagers verlof. Klager is daarmee dus bestraft en de schade van het slachtoffer is vergoed. Een gedeelte van de strafdoeleinden is daarmee vervuld. Door de bestreden beslissing wordt klager zwaarder bestraft dan de politierechter heeft beoogd. Bij het vonnis is namelijk geen rekening gehouden met een afwijzing van klagers verzoek om deelname aan een PP, waardoor klager nu langer in de gevangenis moet verblijven. Daarnaast wordt klager de mogelijkheid ontnomen om op een deugdelijke manier terug te keren in de samenleving. Dat klager tijdens een verlof een grote fout heeft gemaakt, mag zijn resocialisatie, waaronder detentiefasering, niet in de weg staan. Klager heeft een zwaarwegend persoonlijk belang bij deelname aan een PP. Hij heeft een gezin met jonge kinderen en hij voldoet aan alle voorwaarden voor deelname aan een PP.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij ongeschikt wordt geacht voor deelname aan een PP. Klager heeft zich tijdens zijn verblijf in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) tijdens een weekendverlof opnieuw schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarvoor hij is veroordeeld. De reclassering schat het risico op recidive om die reden in als ‘gemiddeld’, De impulsieve, ondoordachte beslissing van klager heeft tot gevolg gehad dat er letsel is ontstaan bij een politieagent. Verder heeft klager zich niet gehouden aan de geldende regels van een weekendverlof, doordat hij illegaal is gaan gokken. Hierdoor wordt het risico op onttrekken aan de voorwaarden ook op ‘gemiddeld’ ingeschat. De vrijhedencommissie (VC) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP, omdat hij zich op - de beroepscommissie begrijpt - 6 november 2020, gedurende acht uur heeft onttrokken aan het toezicht. Vervolgens heeft klager tijdens een weekendverlof op 8 januari 2021 een nieuw strafbaar feit gepleegd. Klagers stelling dat hij is veroordeeld voor dit feit en dat het slachtoffer een genoegdoening heeft gekregen, staat niet in de weg aan een afwijzing van zijn verzoek.

Het detentieverloop, het risico op recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan een PP, maken dat klager op dit moment niet geschikt is voor deelname aan een PP. Klager voldoet niet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm).

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 20 augustus 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 35 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek te ondergaan, wegens poging tot zware mishandeling. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 september 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet geschikt wordt geacht voor deelname aan een PP. 

Uit het dossier blijkt dat de reclassering op 25 maart 2021 positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat hiervoor een gedragsbeïnvloedende interventie ‘cognitieve vaardigheden’ wel geïndiceerd is. Zowel het risico op recidive, het risico op letselschade als het risico op onttrekking worden ingeschat als ‘gemiddeld’. De grootste risicofactor is klagers impulsieve gedrag, dat (nog) niet onder controle is. Volgens de reclassering blijkt dit uit het gronddelict (“klager zag het als een makkelijke manier om aan geld te komen”) en uit zijn gedrag tijdens zijn verblijf in een ZBBI, waarbij hij zich op 6 november 2020 acht uur heeft onttrokken aan het toezicht en tijdens een weekendverlof op 8 januari 2021 een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, nadat hij - bij een politie-inval in een illegaal gokhuis - gevlucht was voor de politie. Voor dit strafbare feit is klager op 19 januari 2021 door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek. Het Openbaar Ministerie stelt dat er, gelet op de ernstige misdraging tijdens het weekendverlof, wel consequenties verbonden moeten worden aan de ingangsdatum van klagers PP. Daarnaast heeft de politie in een advies opgemerkt dat het niet ondenkbaar is dat klager zich weer bezig gaat houden met verdovende middelen. De VC van het Justitieel Complex Zaanstad heeft, gelet op de gedragingen van klager tijdens zijn detentie, negatief geadviseerd.

Gelet op al het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm. De bestreden beslissing kan - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 5 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven