Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20995/TA, 3 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20995/TA

               

Betreft [klager]

Datum 3 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de instelling) heeft op 16 februari 2021 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

 

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 11 maart 2021 het beklag ongegrond verklaard (VE-2021-22). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. C.J.J. Kwint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de instelling […], jurist, en […], psychiater, via een videoverbinding gehoord op de zitting van 23 juni 2021 op het secretariaat van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Dwangbehandeling is een vergaande inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van een mens. De onaantastbaarheid van het lichaam is niet voor niets verankerd in de Grondwet. Klager is het niet eens met de verlenging van de dwangbehandeling. De beslissing moet voldoen aan de eisen van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de verlengingsbeslissing niet onredelijk of onbillijk is.

Alvorens kan worden gesproken van een behandelimpasse, zal van een behandelaanbod sprake moeten zijn geweest. Hiervoor is van belang dat er duidelijkheid bestaat over het ziektebeeld van klager. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 21 november 2019 besloten dat klager ter klinische observatie naar het Pieter Baan Centrum (PBC) diende te worden overgebracht vanwege de gerapporteerde complexiteit van de problematiek en het feit dat CTP Veldzicht en FPC De Kijvelanden er in de afgelopen twee jaar niet in zijn geslaagd tot voldoende duidelijke conclusies te komen. In een door CTP Veldzicht op 28 oktober 2020 uitgebracht verlengingsadvies staat dat de diagnostiek een grote rol heeft gespeeld. Bij de eerder gediagnosticeerde stoornissen bestonden vraagtekens en zijn er verschillende hypotheses gesteld. Zo is een waanstoornis vermoed, evenals een autisme-spectrumstoornis, maar ook neurocognitief disfunctioneren. Pas na het op 23 september 2020 door het PBC opgestelde rapport is consensus over de diagnostiek bereikt. Daarvoor is dus geen sprake geweest van een eenduidige diagnostiek en een daarop afgestemde behandeling. Onder deze omstandigheden is het onbegrijpelijk dat wordt geoordeeld dat er sprake is van een behandelimpasse, laat staan dat deze een dwangbehandeling zou rechtvaardigen.

Voorts stelt klager zich op het standpunt dat sprake is van een eerste behandelpoging. De stelling dat zonder doorbreking van de behandelimpasse slechts een longstayplaatsing resteert, is derhalve prematuur en ongegrond. Een longstayplaatsing wordt pas overwogen in het geval ook een tweede behandelpoging onvoldoende soelaas biedt.

Daarnaast betwist klager dat hij enig gevaar voor de gezondheid of veiligheid van zichzelf dan wel anderen teweegbrengt. De instelling stelt dat het voor klager teleurstellend PBC-advies een actualiserende invloed heeft op het aanwezige geweldspotentieel. Het PBC heeft gerapporteerd dat er tot 4 februari 2021 geen agressieve incidenten hebben plaatsgevonden. Op die datum zou klager zich agressief hebben opgesteld naar een psychiater. …Hoewel klager de zaken niet wil bagatelliseren, rechtvaardigt een enkel incident de noodzaak van dwangbehandeling onvoldoende. Klager meent dat het beroep en beklag gegrond moeten worden verklaard en verzoekt om tegemoetkoming.

Voor de verlenging van de a-dwangbehandeling worden dezelfde argumenten gebruikt als bij de eerste beslissing. Ook die beslissing is onjuist geweest. Klager is het niet eens met de getrokken conclusies, alles wordt klakkeloos overgenomen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het alternatief van dwangbehandeling zou inhouden het voortzetten van de EVBG-status met veel begeleiding, hetgeen voorkomen moet worden. Na de start van de medicamenteuze behandeling is een verbetering van klagers functioneren zichtbaar. Klager beet zich vast in zijn waansysteem, maar laat zich nu beter aansturen en begeleiden door sociotherapie. Op termijn kan dat leiden tot het afschalen van de EVBG-status en een overplaatsing van klager naar een gewone afdeling. Op dit moment is er geen overeenstemming met klager over zijn medicatie.

Het waansysteem bij klager wordt gekenmerkt door formele en inhoudelijke denkstoornissen. Klager is breedsprakig, er is sprake van grootheidswaan, achterdocht en denken in complotten. Klager ervaart veel onrecht. Er is sprake van multi-problematiek. Vanwege deze problematiek draait klager zich verder vast in het systeem.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt). Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

 

In RSJ 19 februari 2021, R-20/8581/TA heeft de beroepscommissie het door klager ingestelde beroep tegen de eerste beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling van 17 november 2020 ongegrond verklaard. Met de feitelijke toediening van de medicatie is gewacht tot eind januari 2021 in verband met de toen nog lopende beroepsprocedure bij de RSJ.

 

Evenals in voormelde uitspraak gaat de beroepscommissie uit van de destijds door het PBC gediagnosticeerde waanstoornis van het achtervolgingstype met daarnaast een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Uit de stukken komt naar voren dat nog steeds geen overeenstemming met klager bestaat over zijn behandeling. Hij weigert medicamenteuze behandeling. Elke poging klager te motiveren tot behandeling, loopt volgens de instelling vast op zijn verzet. Klager heeft geen inzicht in de situatie. Bij de stukken is een verklaring van 5 februari 2021 gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, die de voortzetting van de dwangbehandeling geïndiceerd acht.

 

Na de start van de dwangbehandeling is enige verbetering van klagers toestandsbeeld zichtbaar. De behandelend psychiater heeft toegelicht dat klager beter begeleidbaar is, doch er is nog steeds geen overeenstemming over de medicatie. Met de medicatie wordt beoogd de EVBG-status van klager op termijn af te schalen en hem over te plaatsen naar een normale afdeling.

 

Gelet op het voorgaande en gezien de eerdere beslissing om een a dwangbehandelingstraject te starten, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de a-dwangbehandeling voort te zetten.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen, namelijk klagers vrijwillige inname van medicatie.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F. Bruggeman en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven