Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7156/GA, 30 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7156/GA

    

Betreft (klager)

Datum 30 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van (klager) (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet voortvarend handelen van de casemanager met betrekking tot klagers detentiefasering.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 12 mei 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (MB-2020-162). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft bij zijn casemanager de wens geuit te willen faseren en in aanmerking te willen komen voor het stapeltraject ZBBI/PP. Voor het verdere verloop van zijn fasering is klager afhankelijk van de PI Middelburg. De stelling dat klager zelf verantwoordelijk is voor zijn faseringstraject is te makkelijk, omdat de inrichting een verantwoordelijkheid heeft jegens klager als gedetineerde. Aangezien het handelen van het personeel onder de verantwoordelijkheid van de directeur valt, is klagers klacht klachtwaardig. Verzocht wordt om klagers klacht gegrond te verklaren.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beklag

Het beklag ziet op het niet voortvarend handelen van de casemanager in verband met klagers detentiefasering. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie valt een beklag gericht tegen het niet voortvarend handelen van een casemanager onder het bereik van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (vgl. RSJ 30 september 2019, R- 19/2500/GA en 2 april 2019, R-18/1904/GA en 13 juli 2015, R-15/0886/GA). Klager is derhalve ten onrechte niet ontvangen in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag zelf afdoen.

Inhoudelijk

De beroepscommissie stelt voorop dat op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw, de selectiefunctionaris namens de Minister bevoegd is om gedetineerden te selecteren voor een (Z)BBI en een PP. Een gedetineerde heeft ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Pbw het recht om zelf een verzoek tot (over)plaatsing – waaronder detentiefasering – in te dienen bij de Minister.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur in de beklagprocedure blijkt dat nog geen beslissing is genomen ten aanzien van klagers faseringstraject. Verder blijkt hieruit dat klager vanuit detentie zelf geen stappen heeft ondernomen om te re-integreren. Gelet op deze inlichtingen van de directeur heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk weten te maken dat de casemanager onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van zijn detentiefasering en zijn wens om voor het stapeltraject ZBBI/PP in aanmerking te komen. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 30 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven