Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0713/GM, 10 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/713/GM

betreft: [klager] datum: 10 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.M. van Venrooij – Nieuwenhuis, advocaat te Heerlen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie PI Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 maart. 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn afzonderlijk gehoord klager en [...], inrichtingsarts.
Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke toelichting te geven op het beroep. Deze nadere toelichting is op 15 juni 2007
door
de beroepscommissie ontvangen en ter kennisneming gezonden aan de inrichtingsarts.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 februari 2007, betreft het niet meewerken aan het (andermaal) beginnen met een behandeling van Hepatitis C

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager en de inrichtingsarts hebben hun standpunten toegelicht zoals weergegeven in het verslag van de behandeling ter zitting van 1 juni 2007. Een fotokopie van dat verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

Klagers raadsvrouw heeft (schriftelijk) het volgende aangevoerd. Klager is van mening dat hem de nodige medische zorg wordt onthouden. Er zijn – zonder overleg met klager - door de inrichting tenminste twee afspraken met het ziekenhuis afgezegd. Het
niet behandelen van zijn aandoening leidt tot een toename van zijn klachten. Klager is bang nog zieker te worden. Bij aanvang van zijn huidige detentie was klager bekend bij de internist en de psychiater. Reden daarvoor was dat klager een
interferonkuur
diende te ondergaan en getest moest worden of klager die kuur aan zou kunnen. Om onbekende reden is tijdens zijn detentie die behandeling niet verder doorgezet. Klager vreest voor zijn gezondheid, mede gelet op de grote verspreiding van zijn aandoening
en de omstandigheid dat dit kan leiden tot leverfalen en leverkanker. Ook het Europese Hof voor de rechten van de mens heeft bepaald dat een gedetineerde niet de benodigde medische zorg mag worden onthouden. Klager wenst nog steeds dat hij kan worden
behandeld tegen zijn aandoening. Hij is daarom van mening dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat hem, voor iedere dag dat hij ten onrechte niet adequaat wordt behandeld, een passende vergoeding moet worden toegekend.

3. De beoordeling
Uit hetgeen naar voren is gebracht en uit het (medisch) dossier van klager komt (onder meer) het volgende naar voren. Op het moment dat bij klager de aandoening Hepatitis C werd geconstateerd, is klager verwezen naar een internist. Deze achtte het
raadzaam om, alvorens over te gaan tot een behandeling, rapportage op te vragen bij een psychiater. Die psychiater zou moeten rapporteren omdat een van de bijverschijnselen van het ter bestrijding van Hepatitis C gebruikte geneesmiddel (Interferon),
een
verhoging van het suïcidegevaar kan zijn. Uit de door klager eerder gebruikte medicatie kwam immers naar voren dat klager vroeger antidepressiva heeft gebruikt. De internist heeft daarbij aangegeven dat er, gelet op de uitslagen van zijn onderzoek,
geen
haast is met het starten van de behandeling.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Nu de behandelend specialist een nader
onderzoek door een gedragsdeskundige aangewezen heeft geacht alvorens te starten met een behandeling, welke behandeling volgens die specialist ook niet met voorrang diende te worden gestart, kan niet worden gezegd dat het, mede gelet op de opstelling
van klager, onredelijk lang heeft geduurd alvorens een aanvang met de behandeling kan worden gemaakt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart. en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven