Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20913/JB, 9 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20913/JB

  

           

Betreft [klager]

Datum 9 augustus 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op [geboortedatum] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De selectiefunctionaris (hierna: verweerder) heeft op 10 maart 2021 beslist klager over te plaatsen naar de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 13 april 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft […], waarnemer van mr. A.D. Kloosterman, en […], selectiefunctionaris, gehoord op de zitting van 30 juni 2021 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Omdat de bestreden beslissing niet voldoet aan de wettelijke vereisten, is klagers plaatsing op de ITA onrechtmatig. Het ITA-advies van 10 september 2020 was ten tijde van de bestreden beslissing niet langer geldig. Op grond van artikel 22c, vijfde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) dient de noodzaak van de voortzetting van een verblijf op de ITA telkens binnen ten hoogste zes maanden te worden beoordeeld aan de hand van een ITA-advies. De ITA-status van klager was geldig tot 9 maart 2021 (6 x 30 dagen), ofwel tot één dag voorafgaand aan de beslissing tot terugplaatsing op de ITA van de JJI Lelystad. De wet kent niet de mogelijkheid om de status van een ITA-advies op te schorten. Dat verhoudt zich ook niet met de ingrijpende aard van een verblijf in een individueel behandelklimaat, zoals op de ITA het geval is. De beroepscommissie heeft in dit verband overwogen dat het ontbreken van een ITA-advies een dusdanige omissie oplevert dat de ITA-plaatsing als onrechtmatig dient te worden beschouwd (RSJ 28 november 2018, R-18/923/JA en R-18/936/JA).

Daarnaast is klagers plaatsing aan te merken als een nieuwe plaatsing, omdat de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel nu plaatsheeft in de JJI Lelystad. Van ‘voortzetting’ van de ITA-plaatsing is geen sprake. Op grond van artikel 12, zevende lid, van de Bjj had aan deze plaatsing een nieuw ITA-advies ten grondslag moeten worden gelegd.

Verder bestaat er geen noodzaak om klager op de ITA te plaatsen, althans deze noodzaak blijkt onvoldoende uit de bestreden beslissing. Het ITA-advies van 10 september 2020 kan op inhoudelijke gronden niet worden gebruikt om de noodzaak tot plaatsing op een ITA te onderbouwen. Destijds waren immers al twijfels over de noodzaak tot de voortzetting van een ITA-verblijf. Volgens de ITA-adviescommissie voorziet de voortgangsrapportage slechts beperkt in informatie over de voortgang van de ITA-plaatsing en klagers problematiek en lijkt de voornaamste onderbouwing voor het voortzetten van klagers verblijf op de ITA te liggen in de continuïteit van de behandelcontacten. Klager is nu echter in een andere inrichting geplaatst, zodat dit laatste niet meer kan worden gerealiseerd.

De inhoud van het ITA-advies is bovendien gedateerd, omdat zich sinds september 2020 nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Naast het feit dat klager voor enkele maanden deelnam aan een STP, verbleef hij in januari 2021 in een huis van bewaring, vanwege de verdenking van stalking van een afdelingshoofd van de RJJI Den Hey-Acker op zijn/haar woonadres, gepleegd tijdens zijn deelname aan het STP. Hij is voor dit nieuwe strafbare feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tegen dit vonnis heeft hij hoger beroep ingesteld. De aan hem opgelegde PIJ-maatregel is recentelijk voor de duur van zes maanden verlengd tot september 2021. Hij heeft dus op dit moment nog een beperkt strafrestant.

Klager verzoekt om een tegemoetkoming van €10,- (of eventueel €5,-) voor elke dag dat hij onrechtmatig op de ITA heeft verbleven. Sinds 12 maart 2021 verblijft hij op de ITA van de JJI Lelystad en de plaatsing duurt nog altijd voort.

 

Standpunt van verweerder

Kort voordat klagers deelname aan een STP van start ging, heeft de ITA-adviescommissie geadviseerd dat klagers verblijf in een JJI alleen op een ITA kon worden voortgezet. Klagers nieuwe detentie was een onvoorziene omstandigheid die zijn lopende PIJ-maatregel heeft onderbroken. Aangezien er een noodzaak bestond tot plaatsing op een ITA, is in de bestreden beslissing aangesloten bij het laatst uitgebrachte advies van de ITA-adviescommissie van 10 september 2020. Dat advies is uitgebracht op grond van artikel 22c van de Bjj, dat vereist dat elke zes maanden dient te worden bezien of het verblijf op de ITA moet worden verlengd. Dit is een verscherpte toets, vanwege de extra beperkingen die een plaatsing op de ITA met zich meebrengen.

Het feit dat klager in een tussenliggende periode buiten de inrichting heeft verbleven doet niets af aan de geldigheid van het ITA-advies. Dit is namelijk gelijk aan de duur van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel. Er is geen nieuw ITA-advies opgevraagd, omdat klager nog niet zes maanden op de ITA had doorgebracht. Aangezien klager vanaf 25 september 2020 deelnam aan een STP en hij voor een periode voorlopig gehecht was, was het ITA-advies van 10 september 2020 nog geldig.

Een jeugdige wordt in beginsel teruggeplaatst in de inrichting van waaruit hij het STP is gestart. In klagers geval was het echter niet mogelijk om hem in de RJJI Den Hey-Acker te plaatsen, omdat het slachtoffer van het delict waarvan klager wordt verdacht een medewerker is van de RJJI Den Hey-Acker.

Bij beslissing van 15 juli 2021 is klager geselecteerd voor plaatsing op een reguliere verblijfsafdeling van de JJI Lelystad, met het oog op de start van een (nieuw) STP. Op 19 juli 2021 heeft de overplaatsing plaatsgevonden.

 

3. De beoordeling

De wet

Op grond van artikel 12, zevende lid, van de Bjj neemt verweerder de beslissing om een jeugdige te plaatsen op een ITA als bedoeld in artikel 22c van de Bjj, na daarover advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie.

Op grond van artikel 22c, vijfde lid, van de Bjj bepaalt de directeur van de inrichting waar de jeugdige op de ITA is geplaatst telkens binnen ten hoogste zes maanden en na het advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de ITA nog bestaat. Voordat hij hierover beslist, stelt de directeur de jeugdige in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor de jeugdige begrijpelijke taal (artikel 61, eerste lid en onder d, van de Bjj).

 

Vereiste zorgvuldigheid rondom de plaatsing op een ITA

Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, moet het proces van plaatsing van een jeugdige op een ITA op zeer zorgvuldige wijze plaatsvinden. Reden hiervoor is, kort gezegd, dat een verblijf op de ITA gepaard gaat met aanvullende beperkingen in de bewegingsvrijheid van de jeugdige, die als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis extra individuele begeleiding behoeft. De plaatsing van een jeugdige op de ITA is daarom omgeven door juridische voorwaarden en eisen, zoals een advies van de ITA-adviescommissie, een regelmatige toetsing van de noodzaak van de voortzetting van het verblijf op de ITA en het horen van de jeugdige, om de benodigde zorgvuldigheid te waarborgen en te bewerkstelligen.

De beroepscommissie acht het in dit verband ook van belang om te wijzen op de beginselen van goede bejegening van de RSJ. Goede bejegening is de basis voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming, waarbij aandacht is voor het individu en verantwoord wordt ingespeeld op onverwachte situaties. Zeker als het gaat om (kwetsbare) jeugdige gedetineerden, dient het handelen van overheidsfunctionarissen onder meer te voldoen aan hoge eisen van kwaliteit, professionaliteit, fatsoen en ethiek, dienen wettelijke waarborgen te worden bezien in het licht van de bedoeling van de wet en mag de betrokkene in zijn doen en laten niet verder worden beperkt dan noodzakelijkerwijs inherent is aan de vrijheidsbeneming.

 

Het meest recente ITA-advies en klagers detentieverloop

Klager verbleef op de ITA in de RJJI Den Hey-Acker te Breda. In de meest recente voortgangsrapportage van 27 juli 2020 staat dat het doel voor de aankomende periode van klagers plaatsing op de ITA het ‘toewerken naar uitstroom’ is. In het laatste ITA-advies van 10 september 2020 is genoemd dat het verblijf op de ITA moet worden voortgezet in het belang van de continuïteit van de behandelcontacten en de resocialisatie vanuit de ITA, waarbij rekening wordt gehouden met klagers heftige voorgeschiedenis met veel incidenten en overplaatsingen. De ITA-adviescommissie merkt ook op dat de inhoud van de voortgangs¬rapportage te beperkt is om een goed en actueel beeld te krijgen van klager, alsmede van wat er de afgelopen periode bereikt is, wat de voor klager werkzame elementen van de ITA-benadering zijn en hoe vergaand en beperkend de problematiek van klager nog aanwezig is.

Vanaf 25 september 2020 nam klager deel aan een STP, welke deelname op 30 januari 2021 werd beëindigd vanwege zijn voorlopige hechtenis in verband met de verdenking van een nieuw strafbaar feit. Op 8 februari 2021 is de machtiging tot deelname aan het STP ingetrokken en op 5 maart 2021 is de PIJ-maatregel hervat in de Penitentiaire Inrichting Almelo. Bij beslissing van 10 maart 2021 (de bestreden beslissing) is hij geselecteerd voor plaatsing op de ITA in de JJI Lelystad.

 

De plaatsing van klager op de ITA van de JJI Lelystad

Op grond van artikel 22c, vijfde lid, van de Bjj moet de noodzaak tot voortzetting van het verblijf de ITA uiterlijk elk half jaar door de directeur worden beoordeeld aan de hand van een advies van de ITA-adviescommissie. Deze periodieke toetsing vindt, zo valt mede uit de tekst van deze bepaling af te leiden, plaats in de situatie waarin de jeugdige voor een langere, aaneengesloten periode op de ITA verblijft en zodoende vanuit de inrichting zicht is op het verloop en de voortgang van de behandeling en begeleiding. Gelet hierop en op de verstrekkende beperkingen waaraan een jeugdige tijdens een verblijf op de ITA wordt blootgesteld en het daarmee samenhangende belang en doel van de periodieke toetsing, brengt, naar het oordeel van de beroepscommissie, een redelijke uitleg van de wet met zich mee dat aan de geldigheid van het ITA-advies geen opschortende werking kan worden toegekend, op het moment dat de plaatsing op de ITA wordt onderbroken.

Daar komt bij dat de noodzaak van het voortduren van klagers verblijf op de ITA in september 2020 met name was geënt op het continueren van de toenmalige behandelcontacten en zijn resocialisatie door middel van een STP. Vanwege klagers nadien gewijzigde omstandigheden, te weten zijn deelname aan een STP en zijn voorlopige hechtenis in een huis van bewaring in verband met de verdenking van een nieuw strafbaar feit, was vanuit de inrichting voor een langere periode geen of nauwelijks zicht op klager. Gelet daarop was er reden om een nieuw ITA-advies op te vragen over het al dan niet aanwezig zijn van enige noodzaak voor een (nieuwe) plaatsing van klager op de ITA.

Verweerder heeft, gezien het voorgaande, het advies van de ITA-adviescommissie van 10 september 2020 niet ten grondslag kunnen leggen aan klagers plaatsing op de ITA van de JJI Lelystad. De bestreden beslissing moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen.

Nu klagers plaatsing op de ITA (die inmiddels is beëindigd) niet voldeed aan de wettelijke procedurele eisen en nu de benodigde en vereiste zorgvuldigheid bij het nemen van deze beslissing onvoldoende in acht is genomen, ziet de beroepscommissie, mede gelet op de ingrijpende gevolgen van een plaatsing op de ITA voor klager, aanleiding om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen. Deze wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op €400,-. 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €400,-.

 

 

Deze uitspraak is op 9 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. P. de Bruin, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven