Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7698/GA, 28 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:28-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7698/GA           

Betreft [Klager]

Datum 28 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 30 december 2019 hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 21 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2020-15). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten onrechte heeft de beklagrechter overwogen dat het er niet toe doet dat klager niet eerder was besproken in het multidisciplinair overleg (MDO). Als klager wel eerder was besproken, dan had hij gelet op zijn negatieve urinecontroles (op cannabis) in de weken ervoor van ‘oranje’ naar ‘groen’ kunnen gaan. Dan zou dat onderdeel dus niet meer aan de bestreden degradatiebeslissing hebben kunnen bijdragen.

Voorts is van belang dat een degradatiebeslissing moet zijn gebaseerd op het totaalplaatje en niet op incidenten. In klagers geval is geen, althans niet kenbaar, sprake van een totaalplaatje, omdat veel onderdelen in het Detentie & Re-integratieplan (D&R-plan) niet zijn ingevuld. Daar waar het wel is ingevuld, onder het kopje ‘Veiligheid en beveiliging’, ziet dit op een incident van 5 januari 2020 en gaat het dus om een incident dat van na de degradatiebeslissing dateert. Een scoring op de onderdelen, met toelichting, ontbreekt. De beklagrechter is hier te makkelijk overheen gestapt. Immers, klagers ‘groene’ gedrag is dus niet (kenbaar) meegenomen in de beoordeling, terwijl klager zich wel degelijk op een positieve manier heeft ingezet voor zijn resocialisatie en re-integratie.

Het verbaast klager dat de directeur in diens verweer in beroep ineens drie verslagen van het MDO heeft ingebracht. Deze waren uiteraard voor de behandeling in de beklagfase ook al relevant geweest. In de ingebrachte verslagen is de gedragstabel wel deels ingevuld, waar die in de oorspronkelijk stukken compleet blanco was. Het verslag van 24 december 2019 is hierbij het meest van belang. Blijkens de daar opgenomen toelichting waren het bezit van contrabande en het herhaaldelijk drugsgebruik de redenen voor klagers degradatie. Deze  snijden beide geen hout. Ten aanzien van het aantreffen van de contrabande loopt thans nog een beroep bij de RSJ, geregistreerd onder kenmerk R-20/7681/GA. Dat sprake zou zijn geweest van herhaaldelijk drugsgebruik is ontoereikend gemotiveerd. Van de vijf opgesomde positieve urinecontroles zien er vier op methadon, die klager als medicatie verstrekt kreeg. Dan blijft er nog één positieve urinecontrole over. Er is dus geen sprake van herhaaldelijk drugsgebruik. Voorts dateert deze urinecontrole van 28 augustus 2019, dus vier maanden vóór de degradatiebeslissing. Niet valt in te zien waarom deze urinecontrole toen nog redengevend was voor onderhavige degradatie. Dat niet zou zijn gebleken dat klager zich op een positieve manier heeft ingezet voor zijn resocialisatie en re-integratie wordt bovendien weersproken in het verslag van het MDO, waaruit volgt dat klager ‘I Respect’ volgt, tot op heden ‘groen’ was en actief meedeed aan zijn re-integratie. Dan blijft tot slot het argument van de disciplinaire straf inzake de werkweigering over. Ook hiertegen loopt thans nog een beroep bij de RSJ, geregistreerd onder kenmerk R-20/7697/GA. Ook al zou dit terecht zijn meegenomen in de beoordeling, dan is een eenmalige werkweigering op zichzelf onvoldoende voor een degradatie.

Standpunt van de directeur

Om in het plusprogramma te kunnen verblijven, dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet bestendig zijn om zijn re-integratiedoeleinden te kunnen verwezenlijken. Hiervan is bij klager momenteel geen sprake. Gebleken is dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie en op meerdere onderdelen structureel ongewenst gedrag vertoont. Daarmee geeft klager ook onvoldoende blijk van een motivatie om tot een delictvrije toekomst te komen.

Klager werd iedere zes weken besproken in het MDO. Zo is hij op 1 oktober 2019, 12 november 2019 en 24 december 2019 in het MDO besproken. Na voornoemde besprekingen heeft klager respectievelijk de kleuren ‘rood’, ‘oranje’ en ‘rood’ toegekend gekregen. Het MDO heeft in de bespreking van 24 december 2019 voorgesteld om klager te degraderen, met als reden het in bezit hebben van contrabande en het herhaaldelijk gebruiken van drugs. Voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van meer dan incidenteel ongewenst gedrag. Klager wordt iedere zes weken in de gelegenheid gesteld om positief te scoren op de gedragsonderdelen conform het toetsingskader promoveren en degraderen, teneinde in aanmerking te komen voor promotie naar het plusprogramma.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat voorafgaand aan een beslissing een gedetineerde te degraderen naar het basisprogramma, de directeur een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur, op grond van het ten tijde van het beklag geldende toetsingskader voor het promoveren en degraderen, het ‘oranje (dit kan beter-)gedrag’ dan wel het ‘rode (ongewenst) gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene (gewenst) gedrag’ van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde moet leiden tot degradatie, bezien in het licht van het uitgangspunt van het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie.

De beroepscommissie stelt vast dat klager bij beslissing van 30 december 2019 is gedegradeerd naar het basisprogramma. Aan deze beslissing heeft de directeur de aan klager opgelegde disciplinaire straf inzake het op cel aangetroffen bolletje hasj (in beroep geregistreerd onder kenmerk R- 20/7681/GA), de aan klager opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf inzake de werkweigering (in beroep geregistreerd onder kenmerk R-20/7697/GA) en de omstandigheid dat klager meerdere malen positief heeft gescoord bij urinecontroles ten grondslag gelegd.

Zoals de beroepscommissie ten aanzien van de disciplinaire straf inzake het aangetroffen bolletje hasj op klagers cel in RSJ 28 december 2021, R-20/7681/GA heeft overwogen, kan deze beslissing geen stand houden. Deze disciplinaire straf kan dan ook niet aan de degradatie van klager ten grondslag worden gelegd.

Ten aanzien van de urinecontroles waarbij er positief is gescoord op methadon, is het de beroepscommissie niet duidelijk geworden waarom deze aan de degradatiebeslissing ten grondslag hebben gelegen, nu zij uit de stukken opmaakt dat deze positieve uitslagen verband houden met klagers medicatiegebruik. Ten aanzien van de positieve uitslagen bij de urinecontroles van 11 juni 2019 en 28 augustus 2019, die naast methadon eveneens zien op cannabis, overweegt de beroepscommissie dat deze dateren van ruim voor klagers bespreking in het MDO op 24 december 2019. Om deze positieve urinecontroles niettemin in de beoordeling mee te kunnen nemen, had de directeur moeten uitleggen waarom deze nog steeds van belang werden geacht (vgl. RSJ 4 november 2019, R-19/3109/GA). Dat is echter niet gebeurd in de degradatiebeslissing.

Voorts blijft dan enkel nog de voorwaardelijke disciplinaire straf inzake de werkweigering over. Hoewel de beroepscommissie in RSJ 28 december 2021, R-20/7697/GA heeft geoordeeld dat deze beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, acht zij de eenmalige werkweigering, afgezet tegen klagers ‘groene’ gedrag, onvoldoende om klagers degradatie te kunnen dragen.

De degradatiebeslissing geeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en motivering. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal daarbij klager een tegemoetkoming van €45,- toekennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

 

Deze uitspraak is op 28 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven