Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0849/JV, 8 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/849/JV

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1986], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 mei 2007, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C. Krijger, en de selectiefunctionarissen, [...] en [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de ten behoeve van klager verleende machtiging voor proefverlof ingetrokken, wegens het vermoeden dat klager met een andere jeugdige contact zou hebben gehad over een oude schuld en deze tevens een keer cocaïne zou hebben verschaft.
Op
5 juli 2006 is door de Minister een machtiging proefverlof afgegeven ten behoeve van klager met ingang van 10 tot 24 juli 2006, met dien verstande dat het proefverlof automatisch wordt verlengd, tenzij het proefverlof niet conform de voorwaarden wordt
uitgevoerd. Klagers pij- maatregel is op 6 juli 2006 door de rechtbank verlengd en liep ten tijde van het instellen van het beroep tot 19 juni 2007.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat de Minister ten onrechte heeft besloten de verleende machtiging voor het bedoelde (proef)verlof in te trekken.
Dit is als volgt toegelicht. Door het intrekken van de machtiging proefverlof wordt klagers resocialisatie ernstig belemmerd. Op het moment dat de inrichting om intrekking verzocht, stond het standpunt omtrent al dan niet verlengen van de Pij-maatregel
niet vast.
De aanleiding tot het verzoek om intrekking van de machtiging was het feit dat klager zich op 7 maart. 2007 niet op Harreveld heeft gemeld in het kader van een kortdurende opschorting van het proefverlof ter correctie. Deze correctie zou noodzakelijk
zijn, omdat klager zich zou bezighouden met drugshandel. In dit stadium, er was slechts sprake van vermoedens, was het informeren van de selectiefunctionaris nog niet noodzakelijk.
Klager heeft anders dan afgesproken nooit een brief met treinkaartjes ontvangen. Na zijn werk vertrok hij richting de inrichting. Vanaf station Doetinchem heeft hij contact opgenomen met de inrichting met het verzoek hem op te halen, hetgeen
gebruikelijk is, omdat er geen openbaar vervoer meer was. Men wilde hem niet halen en klager is naar huis teruggekeerd. De volgende dag is hij op de telex geplaatst; aangegeven werd: adres onbekend, terwijl het adres van zijn vriendin, waar hij
verbleef, wel bekend was.
Ook omtrent de aanleiding tot de opschorting zijn onvoldoende concrete aanwijzingen. Het vermoeden bestaat dat er drugs zijn aangetroffen bij iemand en deze persoon klager als schuldige heeft aangewezen. Klagers aandeel hierin is echter op geen enkele
wijze onderbouwd dan wel aangetoond.
De medebewoner die de beschuldigingen van bedreiging en het verschaffen van drugs heeft geuit heeft deze al lang voor de dagtekening van de toelichting ingetrokken.
Overigens had de Minister grondiger onderzoek moeten doen naar het waarheidsgehalte alvorens tot intrekking van de verlofmachtiging over te gaan.

De vertegenwoordiger van de Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er ligt geen gemotiveerd schriftelijk besluit van de Minister tot intrekking van de machtiging. De machtiging is feitelijk door de Minister niet ingetrokken, omdat er van uitgegaan werd dat deze van rechtswege was komen te vervallen. De intentie de
machtiging in te trekken was er wel. Een eventuele herleving van de machtiging levert overigens geen herleving van het proefverlof op. De Minister neemt de door de directeur aangevoerde informatie als vaststaand aan; deze informatie heeft de basis
gevormd voor de intrekking. Uit door de directeur verstrekte informatie bleek dat het vermoeden bestond dat klager contact had gehad met een andere jeugdige over een oude schuld en mogelijk dezelfde jeugdige cocaïne heeft verschaft. Er zou veel
dreiging
van klager zijn uitgegaan. Klager diende voor twee dagen terug te keren naar Harreveld voor een kortdurende plaatsing ter correctie teneinde gesprekken te voeren over voornoemde vermoedens. Klager keerde niet op de afgesproken tijd terug, waaruit het
vermoeden rees dat klager iets te verbergen had. Klager werd op de telex geplaatst en de directeur heeft verzocht de machtiging proefverlof met onmiddellijke ingang in te trekken.
Overigens gaat klager op korte termijn weer naar een beperkt beveiligde inrichting en de intentie is er om, als er een daartoe strekkend verzoek ligt, het proefverlof weer zo snel mogelijk op te starten.

3. De beoordeling
In artikel 31 juncto 30 Bjj wordt het toestaan van het verlaten van de inrichting bij wijze van proefverlof geregeld en worden de daaraan te verbinden voorwaarden genoemd. Voor het verlenen van proefverlof door de directeur is een machtiging van de
Minister vereist. Artikel 31, derde lid, juncto artikel 30, vierde lid, Bjj geeft de gronden aan waarop de directeur het proefverlof kan intrekken. Daarnaast kan de Minister op grond van artikel 47 Rjj zijn verleende machtiging voor het proefverlof
intrekken, in welk geval de directeur verplicht is het proefverlof in te trekken. Hoewel in de wet en regelgeving geen gronden worden genoemd op grond waarvan de Minister zijn machtiging kan intrekken, kan in het licht van de systematiek van de
wettelijke regeling van het proefverlof en hetgeen daaromtrent is neergelegd in de Nota van toelichting bij de artikelen 46 en 47 Rjj geen andere conclusie worden getrokken dan dat de Minister op dezelfde gronden als genoemd in artikel 30, vierde lid,
Bjj welke gelden voor de directeur, de machtiging proefverlof kan intrekken.

Ingevolge artikel 47 Rjj geeft de Minister, indien hij de machtiging tot het verlenen van proefverlof intrekt, daarvan terstond kennis aan de directeur. De kennisgeving wordt, onder vermelding van de datum van ingang van de beslissing, schriftelijk
bevestigd. De directeur dient daarop het proefverlof in te trekken en een schriftelijke mededeling van de beslissing tot intrekking van het proefverlof aan de jeugdige uit te reiken.

In het onderhavige geval heeft de directeur van j.j.i. Harreveld aan de Minister verzocht om intrekking van de machtiging proefverlof. De Minister heeft echter geen, op schrift gestelde, beslissing genomen, vanuit de opvatting dat de machtiging van
rechtswege zou zijn komen te vervallen, omdat klager niet meer zou voldoen aan de voorwaarden die aan het verlenen van het proefverlof waren verbonden. Noch de Bjj, noch de Rjj kent de mogelijkheid van het van rechtswege vervallen van de machtiging
proefverlof. De Minister had derhalve, zoals hiervoor aangegeven, moeten overgaan tot feitelijke en op schrift gestelde intrekking van de machtiging. Nu dit niet is gebeurd en de machtiging derhalve nog bestaat, kan klager niet in zijn beroep worden
ontvangen.

De directeur is er echter wel toe overgegaan het proefverlof van klager in te trekken. Dit is een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 65 Bjj. Klager had derhalve beklag moeten instellen bij de beklagcommisie. De beroepscommissie verwijst
de
zaak daarom naar de beklagcommissie, die de zaak inhoudelijk kan beoordelen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. klager niet-ontvankelijk in het beroep en verwijst de zaak ter verdere behandeling door naar de beklagcommissie bij j.j.i. Harreveld te Harreveld.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, dr. M. Smit en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 8 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven