Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3124/TB, 7 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3124/TB

betreft: [klager] datum: 7 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. van der Laan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 20 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 maart. 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. van der Laan, en namens de Minister, mr. W.B. Gaasbeek, landsadvocaat. Op verzoek van
klager is tevens als getuige-deskundige gehoord, [...], psycholoog bij het Pieter Baan Centrum (PBC). Op verzoek van de Minister is gehoord, [...], coördinerend hoofdbehandelaar bij de Dr. S. van Mesdagkliniek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: de Pompekliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 13 september 1990 van het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klagers tbs is op 10 juni 1992 aangevangen. Op 26 november 1992 is klager geplaatst in FPK Oldenkotte. Op 2 december 1999 is klager overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek (hierna: Van Mesdagkliniek). Deze inrichting heeft klager op 30 maart.
2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen
komen.
Vervolgens is klager op 19 oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening. De Minister heeft op 20 oktober 2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze beslissing is op 28 oktober 2005 aan klager uitgereikt.
Het hiertegen ingediende beroepschrift is ingediend op 23 december 2005. Het per gelijke datum indiende verzoek om schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van de plaatsingsbeslissing is op 29 december 2005 door de voorzitter van de beroepscommissie
toegewezen. In het kader van het hoger beroep tegen de verlenging van de tbs-maatregel heeft het Gerechtshof te Arnhem op 15 september 2005 in een tussenbeslissing bepaald dat klager door het PBC wordt onderzocht. Op 9 maart. 2006 heeft het PBC rapport
uitgebracht. Op 4 april 2006 heeft de Minister verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde de longstayindicatie te herbeoordelen. Op 12 februari 2007 heeft de LAP de longstayindicatie herbevestigd. Op 12 februari 2007 heeft de Van
Mesdagkliniek een aanvullende rapportage ingediend.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat de feitelijke gang van zaken moet worden bezien in het licht van de verlengingsprocedure. Het gerechtshof Arnhem heeft in een tussenbeslissing bepaald dat nader onderzoek door het PBC noodzakelijk was. Klager is
na een observatieperiode in het PBC op 22 december 2005 teruggekeerd naar de Van Mesdagkliniek. Toen vernam klager dat hij op 17 januari 2006 zou worden overgeplaatst naar de longstayafdeling te Vught. Klager heeft de impact van de beslissing van de
Minister van 20 oktober 2005 onvoldoende begrepen. Hij was in de veronderstelling dat hij pas beroep hoefde in te stellen tegen de uiteindelijke feitelijke overplaatsingsbeslissing. Door de twee naast elkaar lopende procedures was het voor hem
juridisch
niet meer te volgen. Klager had de beslissing van de Minister verder zo begrepen dat hij zou worden geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompekliniek te Nijmegen, hetgeen ook zijn voorkeur had. De Minister heeft bovendien nagelaten de beslissing
ook aan klagers raadsman toe te zenden. De termijnoverschrijding is verschoonbaar en klager dient te worden ontvangen in zijn beroep.
Gelet op de beslissing van het gerechtshof Arnhem en het rapport van het PBC kan niet in redelijkheid worden gezegd dat verdere behandeling niet langer zinvol is en longstayplaatsing geïndiceerd. De visies over de behandelmogelijkheden en over de aard
en ernst van het recidivegevaar verschillen danig. De visie van het PBC is door het gerechtshof Arnhem overgenomen. De visie van de Van Mesdagkliniek is overgenomen door de LAP en de Minister. Gelet op de marginale toetsingsbevoegdheid van de LAP, kon
de LAP niet tot het oordeel komen dat klager in een longstayvoorziening moest worden geplaatst. Door de longstayindicatie inhoudelijk te herbeoordelen is de LAP zijn bevoegdheid te buiten gegaan. De LAP heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de visie
van het PBC. Er is te veel waarde gehecht aan het feit dat klager in eerste instantie afwijzend heeft gereageerd op het verzoek een verslavingsanamnese af te nemen, zonder acht te slaan op de context waarin klager afwijzend heeft gereageerd. Klager
heeft de verslavingsanamnese geweigerd nadat de Van Mesdagkliniek had aangegeven dat de uitkomst van de verslavingsanamnese niets zou veranderen aan het standpunt van de inrichting dat zij het arrest naast zich neer zullen leggen.
De Minister verwijst naar oude rapporten terwijl deze voor de beoordeling of er thans nog behandelmogelijkheden zijn, in feite niet relevant zijn. De zesjaarsrapportages dienen derhalve niet (meer) te worden betrokken bij de beoordeling van het beroep.
De visie van het PBC is in feite de meest recente en onderbouwde visie op de behandelmogelijkheden van klager en het daarmee samenhangende recidivegevaar. Klager betwist met klem dat hij nog steeds chronisch delictgevaarlijk zou zijn. Verder wordt door
de Minister een onjuist beeld gecreëerd door op te merken dat het PBC de zorgen van de Van Mesdagkliniek deelt dat er een zorgelijke situatie zal ontstaan indien de verslavingsconstitutie van klager een rol gaat spelen en hij contact zoekt met het
crimineel milieu. De Van Mesdagkliniek is juist van mening dat er helemaal geen aanwijzingen zijn voor een verslavingsconsitutie. Van een gedeelde mening kan dan ook geen sprake zijn. Het gesuggereerde zekerheidsoordeel kan niet gegeven worden.
Klager geeft toe dat hij heeft gebruikt. Klager is verslavingsgevoelig. Hij kan echter van de drugs afblijven als hij niet in de stress raakt. Klager is zelf gestopt met blowen. Er is een perspectief.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager kan wegens termijnoverschrijding niet in zijn beroep worden ontvangen. De beslissing is op 28 oktober 2005 aan klager uitgereikt, terwijl het beroepschrift op 23 december 2005
is
gedateerd. In de beslissing is de beroepsclausule opgenomen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Minister is niet verplicht de beslissing ook aan de raadsman toe te zenden.
Het
feit dat de herbeoordeling door de LAP lang heeft geduurd, kan de Minister niet worden verweten.

Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat de ter beschikking gestelde conform de ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van
het
delictgevaar en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren op grond van
een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de
longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.

De Minister meent dat hij in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Aan deze beslissing ligt een zorgvuldige afweging ten grondslag. Hoewel het PBC in beginsel een positief rapport over
klager heeft uitgebracht, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat klager ten onrechte een longstaystatus heeft gekregen. In het advies van 12 februari 2007 heeft de LAP overwogen dat de Van Mesdagkliniek terecht niet meegaat in het advies van het
PBC.
Het PBC kent een te eigenstandige en prominente plaats toe aan de verslavingsproblematiek van klager. Er is volgens de LAP niet slechts sprake van zuchtigheid. De PBC-rapportage is slechts een momentopname, terwijl in het kader van de longstayprocedure
is gekozen voor het doen van onderzoek op basis van de langdurige en intensieve klinische observaties door de opeenvolgende behandelaars. Daarmee wordt een breder beeld gegeven van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie
zou kunnen doen. Op basis van het PBC-rapport heeft de Van Mesdagkliniek getracht een nieuw behandelplan op te stellen, waarvoor een verslavingsanamnese noodzakelijk was. Tot 17 januari 2007 weigerde klager daaraan medewerking te verlenen. Hij ontkent
problemen te hebben. Wederom blijkt hieruit het gebrek aan motivatie bij klager. Uit de inmiddels afgenomen verslavingsanamnese wordt dit gebrek aan probleembesef bevestigd. Voorts ontbreekt het klager aan behandelmotivatie en is er sprake van
voortdurend externaliseren van gedrag. Bij klager is sprake van ingesleten gedragspatronen die zich tijdens de resocialisatiepogingen telkens herhalen. Er is sprake van blijvend delictgevaar. Pogingen om behandelingang bij klager te vinden en
gedragsverandering te bewerkstelligen zijn niet succesvol geweest. Reeds in 2004 concludeerde de Van Mesdagkliniek dat de prognose als zeer somber moet worden ingeschat. Het beroep zal derhalve ongegrond moeten worden verklaard.

De getuige-deskundige van het PBC, de heer [A], heeft het rapport van het PBC van 9 maart. 2006 als volgt toegelicht. Het PBC en de Van Mesdagkliniek zijn het fundamenteel niet met elkaar eens over de diagnostiek. Dit is niet omdat het PBC meer waarde
zou hechten aan het verhaal van klager. Het PBC ziet geen borderlinecomponent. Er is sprake van affectieve instabiliteit. De Van Mesdagkliniek ziet geen aanwijzingen voor hechtingsproblematiek. Wat betreft het recidiverisico is de Van Mesdagkliniek van
oordeel dat op de lange termijn een recidiverisico voor een vermogensdelict al dan niet met geweld aanwezig is. De heer [A] vindt dit te ongefundeerd om op basis hiervan te beslissen tot een verlenging van de tbs-maatregel of tot een longstayplaatsing.
Klager heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het indexdelict blijft vaak buiten beeld. Het gaat om een overval waarbij geen sprake was van invloed van middelen. Klager heeft nu afstand genomen van het delict en oprecht compassie getoond voor
de nabestaanden van het slachtoffer. Hij komt daarin geloofwaardig over. Los van de verschillende beoordelingen van het PBC en de Van Mesdagkliniek, vraagt [A] zich af hoe overtuigend de Van Mesdagkliniek kan aantonen dat er gevaar is voor herhaling
van
een ernstig geweldsdelict. Bij dit soort indexdelicten moet men vanuit de persoonlijkheid van de verpleegde recidive kunnen aantonen. De Van Mesdagkliniek kan dat niet aantonen.
De lange termijn recidive betreft de periode vanaf 3 jaar. Er is niet vastgesteld dat klager verslaafd is. Er moet aandacht worden besteed aan de verslavingsproblematiek van klager. Dat kan eventueel poliklinisch door informatieoverdracht,
urinecontroles. Het hoeft geen intensieve verslavingsbehandeling te zijn.

De getuige-deskundige van de Van Mesdagkliniek, mevrouw [B], heeft de volgende toelichting gegeven. Het PBC en de Van Mesdagkliniek zijn het niet met elkaar eens. De Van Mesdagkliniek onderschrijft het standpunt van de LAP. Er zijn verschillende
resocialisatiepogingen ondernomen die zijn mislukt. Klager neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en heeft sturing nodig. Bedacht moet worden dat de woorden en daden van klager verschillen. Klager heeft geen opheldering verschaft over waar hij
zich bevond tijdens verlof. De inrichting had geen beeld van wat hij heeft gedaan. Vast staat dat hij meermalen in cocaïnegebruik is teruggevallen. De criminele activiteiten van klager zijn evenwel nooit hard gemaakt. Gelet op het karakter van klager
schat de inrichting in dat de kans op recidive bij klager vrij groot is. Er was eerst een verslavingsanamnese nodig voordat een behandelplan kon worden opgesteld. Er zijn geen zuchtremmers voor softdrugs en cocaïne. Er zijn wel wat experimentele
medicijnen.

4. De beoordeling
Gelet op artikel 69, vierde lid jo. artikel 58, vijfde lid, Bvt dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend
beroepschrift is niettemin ontvankelijk indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.
Vast is komen te staan dat de bestreden beslissing op 28 oktober 2005 aan klager is uitgereikt. Het beroepschrift dateert van 23 december 2005 en is op diezelfde datum door het secretariaat van de Raad ontvangen. Het beroepschrift is derhalve na
vorenbedoelde termijn ingediend.
Uit hetgeen klager heeft aangevoerd is de beroepscommissie van oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ten tijde van de beslissing van de Minister was bij het gerechtshof Arnhem het hoger beroep aanhangig inzake de verlenging van de
tbs-maatregel. Het gerechtshof heeft in een tussenbeslissing van 15 september 2005 bepaald dat klager verder door het PBC zou worden onderzocht. Klager verbleef van 3 november 2005 tot 23 december 2005 in het PBC.
Gelet op het verloop van de procedure bij het gerechtshof, acht de beroepscommissie het aannemelijk dat klager heeft gemeend dat hij pas beroep hoefde in te stellen na terugkomst vanuit het PBC en nadat hij bericht zou ontvangen over de feitelijke
plaatsing in een longstayvoorziening. Klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien de ter beschikking gestelde
conform de ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de
Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichtingen komt naar voren dat tussen het PBC en de behandelaars van de Van Mesdagkliniek een wezenlijk verschil van mening bestaat over de diagnose met betrekking tot de verslavingsproblematiek van klager en
zijn behandelingsprognose. Het PBC heeft in zijn rapport van 9 maart. 2006 geadviseerd een voortvarende resocialisatiepoging te doen realiseren. Indien de verslaving van klager onder controle gebracht zou kunnen worden, zou dit volgens het PBC tot een
gunstiger prognose leiden. De behandelaars van de Van Mesdagkliniek stellen dat de prognose als zeer somber moet worden ingeschat. Pogingen om een behandelingang bij klager te vinden en gedragsverandering te bewerkstelligen zijn volgens de behandelaars
van de Van Mesdagkliniek weinig succesvol geweest.
De beroepscommissie ziet in de afwijkende visie van het PBC voldoende aanknopingspunten om ten aanzien van klager een hernieuwde resocialisatiepoging te laten ondernemen. Daarbij past niet een plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Het feit
dat de behandeling in de Van Mesdagkliniek sinds enige jaren is gestagneerd, had gegeven deze omstandigheden moeten leiden tot een overplaatsing van klager naar een andere kliniek om te trachten de behandeling vlot te trekken.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk is. Het beroep
zal
derhalve gegrond worden verklaard.
Aangezien klager niet is overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de Pompekliniek, zal aan klager geen tegemoetkoming worden toegekend.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven