Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21085/GB, 23 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21085/GB

                                              

Betreft [Klager]

Datum 23 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 maart 2021 beslist klager te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 20 april 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Klagers raadsman, mr. A.L. Rinsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De matige inzet op de arbeid en de fraude en positieve uitslagen bij de urinecontroles kunnen niet bijdragen aan enige conclusie met betrekking tot het beheersrisico. Het incident van 30 januari 2021 kan hier evenmin aan bijdragen, nu is vastgesteld noch gebleken dat klager bij dit incident betrokken is geweest. Klager heeft in dezen zijn betrokkenheid ontkend en er is aan hem geen disciplinaire straf opgelegd. Er zijn dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden vastgesteld op basis waarvan in redelijkheid aannemelijk mag worden geacht dat klager verantwoordelijk kan worden gesteld voor het desbetreffende feit. Verdachtmakingen van medegedetineerden over klagers betrokkenheid bij feiten die niet op enigerlei wijze aannemelijk zijn gemaakt, kunnen evenmin bijdragen aan de beslissing om klager op een BPG-afdeling te plaatsen. Het incident in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen kan eveneens niet bijdragen aan de conclusie dat klager een ernstig beheersrisico vormt, nu dit voorval reeds in april 2019 heeft plaatsgevonden en klager nadien langdurig in een regime van algehele gemeenschap heeft verbleven. Het incident van 27 februari 2021 is weliswaar ernstig, voor zover klager hierbij betrokken is geweest, maar kan op zichzelf noch in onderlinge samenhang ertoe leiden dat klager wegens zijn gedrag een ernstig beheersrisico vormt.

 

Opgemerkt wordt dat een groot gedeelte van de incidenten en omstandigheden – die door klager worden ontkend – niet zijn gebaseerd op ambtsedige rapporten. De Penitentiaire beginselenwet kent hiervoor geen expliciete regeling. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient in dergelijke gevallen ervan uit te worden gegaan dat de door medewerkers van de inrichting opgemaakte verklaringen en schriftelijke verslagen niet op ambtseed zijn opgemaakt (vgl. RSJ 2 april 2019, R-19/2643/GB). Een groot gedeelte van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden beslissing, blijkt niet te berusten op de waarneming van medewerkers van de inrichting. Medegedetineerden hebben zich beklaagd over klager. Aan deze verklaringen dient weinig waarde te worden gehecht. Deze verklaringen hebben niet de bewijswaarde van een naar waarheid opgesteld verslag. Daarnaast kunnen medegedetineerden allerlei belangen hebben bij het leugenachtig verklaren over klager. Zij zijn over het algemeen ook niet zonder reden gedetineerd.

 

Klagers gedrag geeft aldus geen aanleiding om te kunnen oordelen dat hij een ernstig beheersrisico vormt voor zichzelf of anderen en dat hij ten gevolge daarvan niet geschikt is om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.  Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Op 23 april 2021 heeft klagers raadsman een pro forma beroep ingesteld. Voor het aanvullen van de gronden gunt de RSJ de indiener tien dagen. Klagers raadsman heeft de gronden na negentien dagen doen toekomen. Op geen enkele wijze is onderbouwd waarom de raadsman, namens klager, (verschoonbaar) de gronden te laat heeft ingediend. Primair wordt verzocht klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te verklaren.

 

Subsidiair heeft verweerder inhoudelijk het volgende aangevoerd. Klager stelt dat hij niet betrokken is geweest bij het geweldsincident van 30 januari 2021, maar in de selectiebeslissing is precies weergegeven wat er is geconstateerd. Klager is namelijk voor de zoveelste keer geassocieerd met het aanwenden van geweld tegen een medegedetineerde. Het is dan wellicht niet onomstotelijk vast komen te staan, vanwege het ontbreken van camerabeelden, maar de verklaring van het slachtoffer en de bijpassende verwondingen geven het vermoeden dat klager zich toch van geweld heeft bediend. Het ernstige geweldsincident van 27 februari 2021, waarbij een medegedetineerde buiten bewustzijn is geslagen en een schedelbreuk heeft opgelopen, wordt namens klager gebagatelliseerd. Namens klager wordt aangevoerd dat dit incident deels op verklaringen van medegedetineerden berust en dat verklaringen van medewerkers van de inrichting weinig bewijskracht kennen. Uit de naar waarheid en gedetailleerd opgemaakte schriftelijke verslagen kan duidelijk de conclusie worden getrokken dat er buitenproportioneel veel geweld is gebruikt door klager en dat zowel het personeel als medegedetineerden door dit incident zeer van slag zijn geraakt. Het is dan ook ondenkbaar dat klager terug zou worden geplaatst op zijn afdeling. Dit geweldsincident, in combinatie met klagers algehele gedrag en houding, geeft meer dan voldoende aanleiding om klager op een BPG-afdeling te plaatsen. Hoewel de constateringen over het frauderen en de positieve uitslagen bij de urinecontroles niet de dragende redenen zijn geweest voor klagers plaatsing op een BPG-afdeling, vormen zij een goed beeld van klagers houding ten aanzien van zijn detentie. Klager schuwt het niet om veelvuldig drugs onder zich te hebben en te gebruiken. Daarnaast trekt hij zich niets aan van de in de inrichting geldende regels en is hij bereid tot het plegen van fraude. Dat stelt klagers ontkenningen van de eerder besproken incidenten in een ander daglicht.

 

Uitgaande van een juiste lezing van de feiten, zoals volgt uit de naar waarheid opgemaakte schriftelijke verslagen, is klagers gedrag over de gehele linie niet te handhaven in een regime van beperkte gemeenschap.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beroep

Anders dan verweerder heeft betoogd, acht de beroepscommissie klager ontvankelijk in zijn beroep. Namens klager is op 23 april 2021 een pro forma beroepschrift ingediend tegen de bestreden beslissing. Het secretariaat van de RSJ heeft de raadsman op 26 april 2021 in de gelegenheid gesteld om de gronden van het beroep aan te vullen, waarbij deze uiterlijk op 17 mei 2021 dienden te zijn binnengekomen bij het secretariaat van de RSJ. De raadsman heeft op 12 mei 2021 de gronden aan de beroepscommissie doen toekomen. Gelet hierop is het beroep tijdig van gronden voorzien.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager verbleef in de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) van de PI Sittard. Op 19 maart 2021 is hij op de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, omdat klager buitenproportioneel agressief gedrag heeft laten zien.

 

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

Uit de stukken volgt dat klager is veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, waaraan meerdere pogingen tot diefstal, al dan niet gepaard met geweldpleging, heling en het uitschelden en bespugen van politiemedewerkers ten grondslag heeft gelegen. Dit betreft overigens de tweede aan klager opgelegde ISD-maatregel. De inrichting ziet bij klager een delictpatroon op het gebied van het plegen van vermogens- en geweldsdelicten. Klager is in het verleden onder andere gediagnosticeerd met verslavingsproblematiek, PTSS en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De GZ-psycholoog heeft aangegeven dat er bij klager geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin.

 

Aan klagers plaatsing op de BPG-afdeling heeft primair het incident van 27 februari 2021 ten grondslag gelegen. Hierbij heeft klager een medegedetineerde geslagen, die vervolgens hard op zijn hoofd is gevallen. De medegedetineerde heeft korte tijd zijn bewustzijn verloren en is met een ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Aldaar bleek dat deze medegedetineerde een schedelbreuk had opgelopen. Klager zou zich in dezen allesbehalve empathisch hebben opgesteld. Aangezien het incident een grote indruk had gemaakt op andere gedetineerden, is  er met hen  een groepsgesprek gevoerd en zijn er ook individuele gesprekken met hen gevoerd. Daarin gaven zij aan dat het niet de eerste keer was dat klager een medegedetineerde heeft geslagen en dat klager een grote rol speelt inzake de invoer van en handel in contrabande. Klager zou daarbij gedetineerden constant onder druk zetten om hieraan mee te werken.

 

In de bestreden beslissing en het selectieadvies zijn voorts twee andere geweldsincidenten aangehaald, namelijk dat van 30 januari 2021 en dat van april 2019 tijdens klagers verblijf in de FPK te Assen. Volgens de melding van een medegedetineerde zou klager hem op 30 januari 2021 een klap in het gezicht hebben gegeven. Geconstateerd is dat deze medegedetineerde een rode streep en een verdikking had in het gezicht. In april 2019 heeft klager agressieve uitingen gedaan en zijn kamer vernield.

 

De  beroepscommissie neemt voorts in aanmerking dat klager regelmatig positief op drugs scoorde bij urinecontroles.

 

Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gebleken van bestendig negatief en agressief gedrag bij klager. Gelet op dit gedrag, bezien in het licht van klagers persoonlijkheid en de aard van de door hem gepleegde delicten, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormt, dat een overplaatsing naar een (andere) reguliere gevangenis onvoldoende is om dit risico te beperken en dat plaatsing van klager op de BPG-afdeling aldus noodzakelijk is. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven