Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22114/SGB, 9 juli 2021, schorsing
Uitspraakdatum:09-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22114/SGB      

Betreft [Verzoeker]

Datum 9 juli 2021

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 juni 2021 beslist tot beëindiging van verzoekers plaatsing in de Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard per 1 juli 2021 en beslist verzoeker te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwolle.

Verzoeker heeft daartegen bezwaar ingesteld en om schorsing van (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing verzocht. Dit schorsingsverzoek is op 2 juli 2021 toegewezen (RSJ 21/21967/SGB).

Verweerder heeft vervolgens op 5 juli 2021 beslist verzoeker te plaatsen in de gevangenis van de PI Zwolle. Verzoeker heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van 5 juli 2021.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het bezwaarschrift.

2. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Gelet op artikel 73, vierde lid, in verbinding met artikel 66, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan in beginsel pas om schorsing worden verzocht in de beroepsprocedure (dus nadat verweerder het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld). Daarop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als de beslissing van verweerder meer dan zes weken op zich laat wachten (artikel 17, vierde lid, van de Pbw) of als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

De voorzitter heeft op 2 juli 2021 het schorsingsverzoek van verzoeker toegewezen (RSJ 21/21967/SGB). Verweerder heeft vervolgens op 5 juli 2021 beslist verzoeker te plaatsen in de gevangenis van de PI Zwolle. Volgens verweerder vervalt daarmee de beslissing van 25 juni 2021.

Namens verzoeker is op 6 juli 2021 bezwaar ingesteld tegen voormelde beslissing van verweerder van 5 juli 2021. De beslistermijn van zes weken op het bezwaar is nog niet verstreken. Namens verzoeker wordt echter aangevoerd dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat pas in de beroepsprocedure om schorsing kan worden verzocht. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat verweerder in strijd met de eerdere schorsingsuitspraak handelt door een anders gemotiveerde, maar qua gevolg feitelijk identieke beslissing te nemen.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zijn de door verzoeker aangevoerde omstandigheden dermate uitzonderlijk dat van het voornoemde uitgangspunt wordt afgeweken. Gelet daarop kan verzoeker ontvangen worden in zijn verzoek.

Inhoudelijk oordeel

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen bezwaar is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de bestreden beslissing van 5 juli 2021 naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet genomen in strijd met de uitspraak RSJ 21/21967/SGB van 2 juli 2021, waarin is geoordeeld dat de beslissing van 25 juni 2021 is genomen in strijd met de wet omdat voor het kunnen toekennen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid ten behoeve van plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) niet is vereist dat sprake moet zijn van een betaalde baan.

Omdat per 1 juli 2021 de wet Straffen en Beschermen in werking is getreden en daarmee de detentieregimes van de BBI (en de ZBBI) niet langer bestaan, heeft verweerder een nieuwe beslissing moeten nemen. Hoewel de voorzitter begrijpt dat de onderhavige situatie voor verzoeker erg vervelend is en dat bovendien niet is betwist dat aan verzoeker nimmer is aangegeven dat er aanvullende eisen zouden gelden wat betreft extramurale arbeid in relatie tot plaatsing in een BBA, is de bestreden beslissing van 5 juli 2021 naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in strijd met de wet genomen en op voorhand niet zodanig onredelijk of onbillijk dat toewijzing van het verzoek zou moeten volgen.

Voorlopig oordelend blijkt uit de bestreden beslissing dat verzoeker niet voldoet aan (één van de) criteria voor plaatsing in een BBA. Uit de beschikbare informatie volgt weliswaar dat verzoeker mogelijk vanaf 30 juli 2021 gaat werken bij de fabriek van de PI Almelo, maar dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen door verzoeker getekende Deelnameverklaring Extramurale arbeid vanuit de BBA of een overeenkomst met een werkgever (Afspraken Ex-Made-BBA) bestaat. Voorlopig oordelend is niet gebleken dat aan verzoeker verlof kan worden verleend, omdat niet is gebleken dat verzoeker arbeid gaat verrichten buiten de inrichting ten behoeve van een derde of dat hij een dagopleiding buiten de inrichting zal gaan volgen. Het door de raadsman van verzoeker overgelegde emailbericht van 30 juni 2021 met de uitnodiging van het arbeidsbureau voor het plannen van een intakegesprek met verzoeker is (nog steeds voorlopig oordelend) daartoe onvoldoende.

Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek afwijzen.
 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.
 

Deze uitspraak is op 9 juli 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven