Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21487/GB, 07 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21487/GB

    

Betreft [klager]

Datum 7 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot – zo begrijpt de beroepscommissie – plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 mei 2021 aan klager medegedeeld: “Uw verzoek om voor plaatsing in een BBI in aanmerking te komen, wordt […] in portefeuille gehouden”.

Klager heeft tegen deze mededeling beroep ingesteld.

Klager heeft daarnaast beroep ingesteld tegen het niet-toekennen van verloven vanwege de coronacrisis en tegen het niet-nemen van een beslissing over zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI).

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De beoordeling

Beroep tegen niet-nemen beslissing over VI

De beroepscommissie is niet bevoegd te beslissen over de VI en evenmin om te oordelen over beslissingen van het Openbaar Ministerie (OM) of de rechter over de VI of het niet-nemen van dergelijke beslissingen. De beroepscommissie zal zich in zoverre onbevoegd verklaren om het beroep in behandeling te nemen.

Beroep tegen niet-toekennen verloven vanwege de coronacrisis

Klager richt zich in zijn beroepschrift op de (doorlopende uitvoering van) de algemene beslissing – volgens klager van 21 december 2020 – dat geen verloven worden verleend, vanwege de coronacrisis. Er bevindt zich echter geen klager betreffende beslissing in het dossier. Ook is niet gebleken van een concreet verzoek van klager om verlof, waarop had moeten worden beslist. Tegen de algemene beslissing om geen verloven te verlenen, staat geen beroep open. De beroepscommissie zal klager daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

Beroep inzake detentiefasering (Wet straffen en beschermen)

Opmerking vooraf

De beroepscommissie heeft in RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB, uiteengezet welke uitgangspunten verweerder dient te hanteren bij verzoeken om detentiefasering in de aanloop naar de inwerkingtreding van enkele belangrijke onderdelen van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 en hoe het overgangsrecht moet worden geïnterpreteerd.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de standpunten en doet het beroep af met een relatief beknopte beoordeling, onder verwijzing naar RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB.

Ontvankelijkheid

De beroepscommissie heeft in voornoemde uitspraak duidelijk gemaakt dat en waarom beroep openstaat tegen de gewraakte mededeling. Zij zal ook het onderhavige beroep dus inhoudelijk beoordelen.

Klagers situatie

Klager is sinds 8 september 2020 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens bedreiging met een terroristisch misdrijf, poging tot afpersing en bezit van kinderporno. Op dit moment ondergaat hij het uitstel/afstel van zijn VI met een jaar. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 18 november 2021.

Op grond van de regelgeving die tot 1 juli 2021 gold, kwam klager per 17 november 2020 in aanmerking voor een BBI. Dat blijkt uit het selectieadvies dat op 17 maart 2021 bij verweerder is ingediend.

Verweerder moet alsnog beslissen

Verweerder moet op grond van de wet binnen zes weken beslissen op een verzoek tot (over)plaatsing. Nu klager zijn verzoek (in de vorm van een geaccordeerd selectieadvies) op 17 maart 2021 heeft ingediend, had verweerder inmiddels op dit verzoek moeten beslissen. De beroepscommissie zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren en verweerder opdragen alsnog een (inhoudelijke) beslissing te nemen op klagers verzoek met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

De strekking van de te nemen beslissing

Verweerder had klager weliswaar kunnen selecteren voor een BBI (mits klager ook voldeed aan de overige toen geldende criteria), maar dan had hij – hoogstwaarschijnlijk – tot 1 juli 2021 op een wachtlijst gestaan. Vervolgens had zijn verzoek nu, na 1 juli 2021, alsnog opnieuw moeten worden beoordeeld op grond van de huidige regelgeving. Er is immers geen overgangsrecht geregeld voor gedetineerden die op 1 juli 2021 in een BBI verbleven of daarvoor op de wachtlijst stonden.

Verweerder zal, in zijn nieuwe beslissing, klagers verzoek dus moeten beoordelen als een verzoek om plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) en moeten toetsen of klager voldoet aan de criteria die daarvoor (vanaf 1 juli 2021) gelden.

Plaatsing in een ZBBI?

De beroepscommissie merkt nog op dat klager – volgens het selectieadvies – ook vóór 1 juli 2021 in aanmerking kwam voor plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI). In zijn beroepschrift schrijft klager steeds dat hij verzocht om plaatsing “in een (Z)BBI”.

De beroepscommissie kan niet met zekerheid vaststellen of klagers verzoek tevens strekte tot plaatsing in een ZBBI. Als dat zo is, dan zou verweerder alsnog moeten beslissen op dat verzoek. Verweerder dient in dat geval te toetsen of klager op grond van de (overige) tot 1 juli 2021 geldende criteria in aanmerking komt voor plaatsing in een ZBBI. Als dat het geval is, dient verweerder een daartoe strekkende beslissing te nemen. Klager valt vervolgens onder het overgangsrecht, oftewel: hij wordt dan van rechtswege in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) geplaatst, ongeacht of hij aan de daarvoor (thans geldende) voorwaarden voldoet. Het maakt daarbij niet uit dat verweerder zijn beslissing pas na 1 juli 2021 neemt en ook niet dat klager voor 1 juli 2021 feitelijk nog niet in een ZBBI verbleef.

Geen tegemoetkoming

De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding voor een tegemoetkoming wegens niet-tijdig beslissen. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart zich onbevoegd het beroep in behandeling te nemen, voor zover dat is gericht tegen het niet-nemen van een beslissing over klagers VI.

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-toekennen van verloven.

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, voor zover dat ziet op klagers detentiefasering. Zij draagt verweerder op alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op klagers verzoek met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
 

Deze uitspraak is op 7 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven