Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19525/GB, 7 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19525/GB

          

Betreft [Klager]

Datum 7 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 20 januari 2021 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager bestrijdt de overweging van verweerder dat niet kan worden vastgesteld dat klager een te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt, aangezien er geen recent reclasseringsadvies voorhanden zou zijn. Er is een uitgebreid reclasseringsadvies op 6 april 2020 en een deeladvies Elektronische Controle (EC) op 15 juli 2020 opgesteld. Het eerstgenoemde advies heeft geleid tot klagers plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting. Niet valt in te zien waarom op grond van voornoemd advies wél kan worden geconcludeerd dat klager een beperkt maatschappelijk risico vormt, maar niet dat klager een te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt. Voorts volgt uit het selectieadvies dat klager zich gedurende zijn detentie uitsluitend positief heeft gedragen. Ook zijn aan klager regimaire verloven verleend, die zonder problemen zijn verlopen. Uit het verloop van deze genoten verloven volgt dat klager een te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt. De gestelde risico’s kunnen daarnaast worden beperkt door bijzondere voorwaarden op te leggen. Klager is bereid zich te houden aan dergelijke voorwaarden.

 

Dat verweerder stelt dat klager zich voor tijdens het PP niet kan inschrijven op het verlofadres, moet op een misverstand berusten, nu expliciet is benoemd dat klager reeds staat ingeschreven op het opgegeven adres. Ook overweegt verweerder dat er geen akkoord bevonden voorstel voor klagers deelname aan een PP voorhanden is. Dat is onjuist, nu klager een werkgever heeft aangedragen.

 

Eén van de gronden waarop klagers verzoek is afgewezen, betreft de gestelde onduidelijkheid omtrent de uitkomst van het hoger beroep in klagers strafzaak. In eerste aanleg is aan klager een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 48 maanden. Uit het arrest van het gerechtshof volgt dat aan klager thans een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, is opgelegd. De strafoplegging in hoger beroep betekent dat de einddatum van klagers detentie twee maanden naar voren zal schuiven, zodat klager op of omstreeks 10 januari 2022 in vrijheid zal worden gesteld. Gelet hierop zal de duur van klagers PP vijf maanden betreffen. De mogelijke duur van het verblijf in de ZBBI in het kader van een stapeltraject blijft – onveranderd - zes maanden. Klager komt dan ook met ingang van heden, qua straf(restant), in aanmerking voor deelname aan een stapeltraject.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek tot deelname aan een stapeltraject is afgewezen, omdat hij niet over een aanvaardbaar verlofadres en een akkoord bevonden voorstel voor zijn deelname aan een PP beschikte en de einddatum van zijn detentie onbekend was. Bij de bestreden beslissing diende op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van de Penitentiaire maatregel de mate van onzekerheid over de datum van klagers invrijheidstelling te worden betrokken. Het Openbaar Ministerie was blijkens haar advies voornemens een hogere straf te eisen. De datum van klagers invrijheidstelling is dus terecht als onzeker aangemerkt. Dat klager inmiddels een lagere gevangenisstraf heeft opgelegd gekregen, doet daar niet aan af.

 

Klager is door zijn casemanager er duidelijk op gewezen dat hij beter kon wachten met het indienen van zijn verzoek totdat zijn einddatum definitief kon worden bepaald op basis van de uitspraak van het gerechtshof. Klager is erop gewezen dat hij na het indienen van een eigen verzoek zes maanden lang niet een gelijksoortig verzoek kan indienen. Desalniettemin wenste klager zijn verzoek door te zetten. Reeds in de bestreden beslissing is uitgebreid uiteengezet waarom het reclasseringsadvies van 6 april 2020 niet voldoende wordt geacht. Zonder een recent reclasseringsadvies kon geen akkoord worden gegeven inzake een voorstel tot klagers deelname aan een PP. Dat klager inmiddels wel een recent reclasseringsadvies heeft overgelegd, doet voor de beoordeling van de afwijzing van klagers verzoek niet ter zake.

 

Ten aanzien van het verlofadres geldt dat er in het selectieadvies wel een adres stond vermeld. De bijbehorende toestemmingsverklaring van de bewoner ontbrak echter. Om die reden kon het adres niet als een goedgekeurd verlofadres worden bestempeld.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 juli 2019 gedetineerd. Hij is op 15 februari 2021 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens medeplegen zware mishandeling en medeplegen van dwang. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 27 december 2021.

 

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden;

-    die zijn gepromoveerd.

 

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

 

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet over een aanvaardbaar verlofadres en een akkoord bevonden voorstel voor zijn deelname aan een PP beschikte en vanwege de mate van onzekerheid over de datum van zijn invrijheidstelling.

 

Hoewel de beroepscommissie de beslissing van verweerder destijds, gelet op de informatie die op dat moment voorhanden was, niet als onredelijk of onbillijk voorkomt, komt de beroepscommissie thans, ex nunc toetsend, tot het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Daartoe overweegt zij als volgt.

 

Reclasseringsadvies

Uit het reclasseringsadvies van 6 april 2020 volgt dat alle risico’s, zowel op korte als lange termijn, als laag en/of gemiddeld worden ingeschat. Dat voornoemd advies is opgemaakt ten behoeve van een raadkamerzitting aangaande klagers voorlopige hechtenis, doet niet zonder meer af aan de bruikbaarheid daarvan voor de beoordeling van klagers verzoek tot deelname aan een stapeltraject. Feit blijft immers dat er een risicotaxatie is opgesteld. In dit advies heeft de reclassering voorts al te kennen gegeven dat zij geen mogelijkheden ziet voor het opstellen van een plan van aanpak dat zich richt op gedragsverandering en/of risicomanagement. Dit komt door klagers ontkennende houding en omdat hij de noodzaak van gedragsverandering niet inziet, gezien zijn externaliserende houding. In de tussentijd is er een aanvullend reclasseringsadvies op 3 maart 2021 opgesteld, waaruit volgt dat – kennelijk – de eerdere risicotaxatie onverminderd geldt. Onder voorbehoud van een positief deeladvies EC, adviseert de reclassering positief inzake klagers deelname aan een PP. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een onvoldoende actueel (aanvullend) reclasseringsadvies. 

 

Aanvaardbaar verlofadres

Aan de bestreden beslissing heeft mede ten grondslag gelegen dat volgens verweerder niet is gebleken dat klager zich voor tijdens het PP kan inschrijven op een verlofadres. In beroep heeft verweerder ten aanzien hiervan aangevuld dat er wel een verlofadres bekend was, maar dat de toestemmingsverklaring van de hoofdbewoner ontbrak. Uit het selectieadvies maakt de beroepscommissie evenwel op dat klager welkom is op het door hem opgegeven adres voor alle vormen van verlof en dat hij staat ingeschreven op dit desbetreffende adres. De politie heeft daarbij positief geadviseerd. Gelet hierop begrijpt de beroepscommissie niet zonder meer dat verweerder heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een (goedgekeurd) aanvaardbaar verlofadres. Ten overvloede merkt de beroepscommissie hierbij op dat het niet onwaarschijnlijk is dat de door klager genoten regimaire verloven thans worden genoten op hetzelfde, en aldus kennelijk goedgekeurde, adres, als het adres dat klager voor gedurende het stapeltraject heeft opgegeven.

 

Akkoord bevonden voorstel deelname PP

Nu er geen actueel reclasseringsadvies voorhanden was en klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikte, leidde dat er volgens verweerder toe dat klager niet over een akkoord bevonden voorstel voor zijn deelname aan een PP beschikte. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan dat argument thans niet meer overeind blijven.

 

Datum invrijheidstelling

Ten tijde van de bestreden beslissing bestond er nog een mate van onzekerheid over klagers invrijheidstelling, gelet op het hoger beroep dat in zijn strafzaak liep. Op 15 februari 2021 heeft het gerechtshof echter uitspraak gedaan, waardoor de (fictieve) einddatum momenteel is bepaald op 27 december 2021.

 

Gedrag en regimaire verloven

Uit het selectieadvies blijkt dat klager goed functioneert in de inrichting, nimmer disciplinair is gestraft en al geruime tijd in het plusprogramma zit. Uit klagers registratiekaart volgt tevens dat hij tot dusverre acht keer regimair verlof heeft genoten, waarvan de laatste eind mei 2021. Deze verloven zijn – voor zover de beroepscommissie bekend – zonder problemen verlopen. Niet is gebleken dat verweerder deze aspecten bij de bestreden beslissing heeft betrokken. 

 

Eindoordeel

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 7 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven