Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1622/GV, 13 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1622/GV

betreft: [klager] datum: 13 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juni 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager begrijpt dat hij gestraft is, omdat hij destijds lang is weggebleven na een verlof, maar hoopt
nu
een nieuwe kans te krijgen. Hij ziet dat meer mensen die eerder zijn weggebleven na een verlof, na een paar afwijzingen toch weer met verlof gaan. Klager kan tijdens zijn elektronische detentie weer terugkomen bij zijn werkgever, dus één verlof zou
klager veel waard zijn. Klager heeft een gezin met kinderen, waarvan de jongste negentien maanden oud is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om algemeen verlof. Klagers gedrag in de inrichting is naar behoren, waardoor de inrichting thans tot een positief advies komt. Het Openbaar Ministerie (OM) is echter van mening dat verlof in deze fase van detentie moet worden
afgewezen. Dit mede in verband met klagers eerdere onttrekking aan detentie. In 2002 verbleef klager in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Tijdens een regimair verlof meende klager dat de situatie thuis zo ernstig was, dat hij niet van
zijn verlof moest terugkeren. Tijdens dit verlof heeft hij, zo zegt hij, nog wel contact met de inrichting gehad, maar heeft hij er bewust voor gekozen om niet terug te keren naar de z.b.b.i. Vervolgens is klager ruim vier jaren voortvluchtig geweest.
Gelet op de duur van de onttrekking kon de selectiefunctionaris zich vinden in het advies van het OM. Op dit moment heeft de selectiefunctionaris onvoldoende vertrouwen in een goed verloop c.q. tijdige terugkeer van verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Zoetermeer heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat alles niet steeds kan worden afgewezen op een fout van klager uit het verleden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat er onvoldoende aanleiding is voor het verlenen van enige vorm van verlof. Er is onvoldoende vertrouwen dat het verlof een goed verloop zal hebben.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft geen bezwaar tegen verblijf van klager op het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 910 dagen met aftrek, wegens - kortweg - overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 december 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit het rapport van de inrichting blijkt dat klager in 2002 na een weekendverlof niet is teruggekeerd in de z.b.b.i. Hij heeft zich van 10 november 2002 tot 9 februari 2007 onttrokken aan detentie. Het OM heeft om die reden negatief geadviseerd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag vooralsnog rechtvaardigt. Derhalve kan de
beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 13 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven