Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8153/GA, 19 oktober 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8153/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 19 oktober 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn plaatsing vanuit de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-afdeling in een huis van bewaring (HVB) wegens een verbouwing in de inrichting.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 25 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (G-2020-541). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Namens de beroepscommissie is op 9 juni 2021 bij de directeur nadere informatie opgevraagd. De reactie van de directeur is op 10 juni 2021 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen en is ter kennisgeving aan klager en zijn raadsman toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de gevolgen van klagers tijdelijke plaatsing op een afdeling met een gevangenisbestemming nadelig zijn, de beslissing van de directeur niet onredelijk of onbillijk is, aangezien de directeur geen andere mogelijkheden zou hebben voor een tijdelijke plaatsing. ISD’ers hebben een volstrekt ander regime met andere vrijheden en beperkingen dan de gedetineerden die in een gevangenis met een beperkt regime en basisprogramma verblijven. ISD’ers worden immers geplaatst op basis van een maatregel en niet op basis van een straf. Daarbij zijn zij veelplegers die al veelal in het reguliere gevangenisregime hebben verbleven. Juist middels een dergelijke maatregel wordt getracht het delictpatroon van deze groep daders te doorbreken. Door de ISD’ers tijdelijk te plaatsen in het regime waarvan men hen juist tracht te weerhouden, neemt de directeur het risico dat deze groep meteen weer kan terugvallen in het oude gedrag en dat de opgebouwde veranderingen worden doorbroken. Hierdoor neemt het effect van de ISD-maatregel juist af.

Wellicht heeft de directeur de mogelijkheid om ruimte vrij te maken op een aparte afdeling voor klager en de andere ISD’ers. Op deze manier kunnen zij op een geschikte wijze werken aan hun terugkeer in de maatschappij. De door de directeur aangeboden compensatie van €10,- per week is niet van gelijke waarde als wat verloren is gegaan ten gevolge van de (tijdelijke) plaatsing op een afdeling met een gevangenisbestemming.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Vaststaat dat klager op afdeling C verbleef, die een gevangenis- en ISD-bestemming kent. Omwille van een verbouwing op deze afdeling zijn alle ISD’ers, waaronder klager, geplaatst op afdeling D3, welke afdeling als een gevangenis met een beperkt regime is aangewezen. Ter compensatie is voor elke week dat klager op afdeling D3 verblijft door de directeur een bedrag van €10,- geboden. Uit de door de beroepscommissie nader opgevraagde informatie bij de directeur volgt dat klager tot 2 september 2020 op afdeling D3 heeft verbleven. Per die datum is klagers extramurale detentie aangevangen.

Ingevolge artikel 15, eerste en derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) belast met de plaatsing of overplaatsing van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast in dan wel naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemming daarvan ingevolge hoofdstuk III van de Pbw. Derhalve is de Minister belast met de plaatsing van personen ten aanzien van wie een ISD-maatregel is opgelegd, zoals volgt uit artikel 15, eerste en derde lid, juncto artikel 10a van de Pbw.

Gelet op het voorgaande is klagers plaatsing  – anders dan de beklagrechter heeft over-

wogen – een externe plaatsing, nu de ISD en de gevangenis ieder een eigen regime kennen. Een dergelijke externe plaatsing betreft een beslissing die exclusief is voorbehouden aan de Minister. Die beslissing bevindt zich niet bij de stukken. Op grond van de beschikbare informatie gaat de beroepscommissie ervan uit dat het de directeur is geweest die de beslissing om klager binnen zijn inrichting (tijdelijk) over te plaatsen heeft genomen. De directeur was echter onbevoegd om die beslissing inzake klagers plaatsing op afdeling D3 te nemen. Klager heeft aldus tijdelijk op deze afdeling zonder rechtmatige grondslag verbleven. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming zal de beroepscommissie allereerst de periode van 11 augustus 2020 (de datum waarop klager het beklag heeft ingesteld) tot 2 september 2020 (de datum waarop klager uit afdeling D3 is geplaatst) in aanmerking nemen. Voorts neemt zij in aanmerking dat de directeur klager voor elke week dat hij op afdeling D3 heeft verbleven een compensatie van €10,- heeft geboden. De beroepscommissie acht gelet op het voorgaande thans een tegemoetkoming van €20,- passend.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €20,-.

 

Deze uitspraak is op 19 oktober 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven