Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19507/GB, 30 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19507/GB              

           

Betreft [klager]

Datum 30 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft op 6 november 2020 een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg.

 

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft op 19 januari 2021 namens klager beroep ingesteld tegen de vermeende (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) om op het verzoek te beslissen.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 6 november 2020 heeft klager op grond van artikel 18 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de PI Middelburg. De wettelijke beslistermijn op klagers verzoek is inmiddels ruimschoots overschreden. Op 12 januari 2021 is nog schriftelijk gevraagd om de beslissing aan klager te doen toekomen. Eerder is ook telefonisch kenbaar gemaakt dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken. Verweerder behoort de wettelijke beslistermijn van zes weken te hanteren. Bovendien meldt verweerder altijd dat hij zes weken de tijd heeft om een beslissing te nemen.

 

Er heeft vervolgens geen uitstel van de wettelijke beslistermijn plaatsgevonden. Er is ook niet gebleken van een omstandigheid, zoals het opvragen van nadere informatie, die maakt dat een gerechtvaardigd beroep zou kunnen worden gedaan op uitstel. Klager heeft van verweerder ook geen schriftelijke mededeling gehad, terwijl op een overheidsorgaan een dergelijke verplichting wel rust.

 

Klager maakt gebruik van zijn recht op een dwangsom. Klager heeft verweerder er meermaals op gewezen in gebreke te zijn. Hij heeft verweerder ook in gebreke gesteld. Klager eist te worden gecompenseerd voor de onnodige vertraging die hij momenteel in zijn detentiefasering oploopt. Op het moment van het indienen van het beroepschrift kan de omvang van de vertraging nog niet worden vastgesteld, omdat verweerder nog steeds geen beslissing op klagers verzoek heeft genomen. Een financiële compensatie voor de opgelopen vertraging kan immers pas achteraf worden vastgesteld. Klager verzoekt de beroepscommissie om een financiële compensatie vast te stellen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft klagers verzoek tot overplaatsing op 6 november 2020 ontvangen. Bij een positieve selectiebeslissing van 22 januari 2021 is klager, zoals verzocht, geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis van de PI Middelburg. Hij verblijft daar sinds 27 januari 2021.

 

Er is sprake geweest van een overschrijding van de wettelijke beslistermijn met een periode van vijf weken. Verweerder begrijpt dat dit voor klager vervelend is geweest, maar de wet verbindt aan een overschrijding van deze termijn geen consequenties. Verweerder ziet geen reden om klager hiervoor te compenseren.

 

3. De beoordeling

Verweerder heeft de beslissing van 22 januari 2021 overgelegd, waarin positief is beslist op klagers verzoek. Op 27 januari 2021 is klager daadwerkelijk in de gevangenis van de PI Middelburg geplaatst. Daarom heeft klager in beginsel geen belang bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Nu klager in beroep om een tegemoetkoming heeft verzocht, zal de beroepscommissie het beroep echter inhoudelijk beoordelen.

 

Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient verweerder binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Dit is niet gebeurd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

 

Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Hiertoe overweegt zij als volgt.

 

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen (bijvoorbeeld RSJ 18 december 2018, R-18/1683/GB). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Voor het toekennen van een dwangsom, zoals verzocht door klagers raadsman, biedt de Pbw geen ruimte.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 30 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven