Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16415/GB, 30 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          20/16415/GB              

           

Betreft [klager]

Datum 30 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft op 19 oktober 2020 een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

 

Klagers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, heeft op 6 december 2020 namens klager beroep ingesteld tegen de vermeende (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) om op het verzoek te beslissen.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft op 19 oktober 2020 een selectieadvies ontvangen. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift is de wettelijke beslistermijn, te weten uiterlijk 30 november 2020, op klagers verzoek met een week overschreden. Verweerder behoort de wettelijke beslistermijn van zes weken te hanteren. Bovendien meldt verweerder altijd dat hij zes weken de tijd heeft om een beslissing te nemen.

 

Er heeft vervolgens geen uitstel van de wettelijke beslistermijn plaatsgevonden. Er is ook niet gebleken van een omstandigheid, zoals het opvragen van nadere informatie, die maakt dat een gerechtvaardigd beroep zou kunnen worden gedaan op uitstel. Klager heeft van verweerder ook geen schriftelijke mededeling gehad, terwijl op een overheidsorgaan een dergelijke verplichting wel rust.

 

Klager maakt gebruik van zijn recht op een dwangsom. Klager heeft verweerder er meermaals op gewezen in gebreke te zijn. Hij heeft verweerder ook in gebreke gesteld. Klager eist te worden gecompenseerd voor de onnodige vertraging die hij momenteel in zijn detentiefasering oploopt. Daarnaast moet niet worden vergeten dat de wachtlijst voor plaatsing in een ZBBI bijzonder lang is, wat maakt dat de vertraging in klagers detentiefasering enkel zal toenemen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI op 19 oktober 2020 ontvangen. Bij beslissing van 10 december 2020 is klager geselecteerd voor plaatsing in de ZBBI van de locatie Hoogvliet. Er is sprake geweest van een overschrijding van de wettelijke beslistermijn met een periode van tien dagen. Verweerder begrijpt dat dit voor klager vervelend is geweest, maar de wet verbindt geen consequenties aan een overschrijding van deze termijn. Verweerder ziet geen reden om klager hiervoor te compenseren.

 

3. De beoordeling

Hoewel inmiddels, op 10 december 2020, (positief) op klagers verzoek is beslist (en klager bovendien op 21 maart 2021 in vrijheid is gesteld), zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat klager heeft verzocht om hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient verweerder binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Dit is niet gebeurd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

 

Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Hiertoe overweegt zij als volgt.

 

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. Voor een tegemoetkoming wegens het niet-tijdig beslissen, ziet de beroepscommissie slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding (bijvoorbeeld RSJ 18 december 2018, R-18/1683/GB). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Voor het toekennen van een dwangsom, zoals verzocht door klagers raadsvrouw, biedt de Pbw geen ruimte.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 30 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven