Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5921/GA, 21 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5921/GA

              

Betreft [Klager]

Datum 21 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de onjuiste behandeling/bejegening door het personeel;

b.  het weghalen van zijn persoonlijke bezittingen en

c.  de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar een andere afdeling.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 6 januari 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a. en het beklag onder c. ongegrond verklaard (TA-2019-420, TA-2019-429 en TA-2019-437). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is van mening dat de beklagrechter een heel andere betekenis heeft gegeven aan zijn klaagschrift. De beklagrechter is niet ingegaan op het afpakken van zijn persoonlijke (schilder)spullen. Klager verzoekt de beroepscommissie een oplossing te vinden voor zijn overplaatsing naar een andere inrichting.

 

Standpunt van de directeur

Klager heeft geen beroepschrift ingediend dan wel aanvullende gronden aangevoerd. Namens de directeur is verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Het is vaste jurisprudentie van de beroepscommissie om minder zware aanvullende eisen aan een door een gedetineerde ingediend beroepschrift te stellen zolang de bedoeling daarvan duidelijk is. Naar het oordeel van de beroepscommissie volgt uit het door klager ingediende stuk dat hij beroep wenst in te stellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie en de reden daarvoor. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat klager in zijn beroep dient te worden ontvangen.

 

Inhoudelijk

Beklag a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagrechter geen oordeel heeft gegeven over het weghalen van persoonlijke bezittingen van klagers cel. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen deze klacht in eerste en enige aanleg afdoen.

 

Artikel 45, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de directeur een gedetineerde toestemming kan geven hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet is verboden in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. Het gaat hier om een gunst en niet om een verworven recht. Uit artikel 45, derde lid, van de Pbw volgt dat de directeur voorwaarden kan verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid van de directeur voor deze voorwerpen kunnen betreffen. Dit staat ook vermeld in artikel 4.9.1. van de huisregels. Het kan dus voorkomen dat een gedetineerde een bepaald voorwerp, dat hij reeds in zijn bezit had, alsnog om bepaalde redenen niet langer onder zich mag houden, of slechts onder bepaalde voorwaarden (vgl. RSJ 9 december 2020, R-19/4470/GA en R-19/4471/GA).

 

Uit de toelichting van de directeur blijkt dat, zoals veelvuldig besproken bij de behandeling van eerdere klachten, er op de afdeling veel aandacht is voor klager en dat wordt gepoogd om klager in zijn passie schilderen tegemoet te komen. Het is hierbij wel van belang dat klager zich aan de geldende regels binnen de PI houdt, waaronder het deelnemen aan de arbeid, het enkel schilderen op doeken die door de inrichting beschikbaar worden gesteld en zijn doeken niet ruilt voor andere zaken zoals shag.

 

Gelet op het voorgaande alsmede de omstandigheid dat uit het klaagschrift volgt dat klager zich niet aan voornoemde regels heeft gehouden, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag daarom ongegrond verklaren.

 

Beklag c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. Als klager wenst te worden overgeplaatst naar een andere inrichting, kan hij op grond van artikel 18 van de Pbw daartoe een verzoek doen aan de Minister.  

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. B. van Kemenade, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven