Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20368/TB, 17 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20368/TB   

           

Betreft [klager]

Datum 17 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 4 maart 2021 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsman, mr. F.J. Koningsveld, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 26 mei 2021. […] was als toehoorder aanwezig. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wil een goede kans op resocialisatie. Hij heeft inmiddels vrijheden verworven. Hij heeft een lastige periode achter de rug en is sinds een jaar, ondanks de coronamaatregelen, op de goede weg. De rechtbank Gelderland buigt zich over de verlenging van klagers tbs-maatregel. De maatregel is niet proportioneel, gelet op de relatieve ernst van het indexdelict. Er wordt te weinig ingezet op resocialisatie en risicomanagement.

 

Klager verblijft al 14,5 jaar in de tbs. Hij ervaart zijn verblijf als perspectiefloos. In de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Zeeland bevalt het hem wel beter dan in de Pompestichting te Nijmegen. Dat kan ook worden teruggezien in zijn gedrag. Er zijn minder incidenten. Er wordt gewerkt aan de uitbreiding van zijn verlofkader. Klager heeft geprobeerd om te leren van tbs-behandelingen, maar hij kent ook zijn beperkingen. Het is de vraag hoe hij eruit kan komen. Klager wil graag verder, hoe moeilijk het ook voor hem is. De LFPZ-status is erg demotiverend. Het zou stimulerend zijn als klagers goede gedrag ‘beloond’ zou worden.

 

Klager ervaart zittingen als een drempel. Dat geldt ook voor gesprekken met psychiaters. Dat blijft lastig. Klager zou zijn behandeling vanuit Zeeland willen voortzetten, maar zonder LFPZ-status. Daar is zijn streven op gericht.

Standpunt van verweerder

Uit het uitgebreide behandel- en adviestraject, dat aan de bestreden beslissing vooraf is gegaan, blijkt dat de voortzetting van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening op dit moment het beste past. Klager is langdurig behandeld, zonder dat dit heeft geleid tot voldoende vermindering van het delictgevaar. Hoewel klager zich binnen de LFPZ-voorziening voorzichtig positief ontwikkelt, ligt een uitplaatsing niet in de rede.

 

Het ontbreken van behandeldruk lijkt klager enige rust te geven. Klagers gedrag en ziektebeeld vragen om veel begeleiding, zorg, begrenzing, toezicht en beveiliging van zijn omgeving. Voor klager is vanaf 16 november 2020 een machtiging voor begeleid verlof afgegeven, maar hij heeft daarvan nog geen gebruik kunnen maken, vanwege de coronamaatregelen.

 

Volgens de psycholoog is de problematiek in hoge mate behandelresistent gebleken. Hij adviseerde verlenging met een jaar, om daarna te kijken hoe klager is omgegaan met de verloven. De instelling adviseert om klagers plaatsing met twee jaar te verlengen, omdat verlenging na een jaar nog nodig wordt geacht.

 

De Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) adviseert eveneens om klagers verblijf met twee jaar te verlengen en schrijft onder meer dat een eventueel toekomstig traject met name zal zijn gericht op het verbeteren van de samenwerking en het toetsen of klager bij een positief verloop naar een lager beveiligingsniveau kan toewerken. Klagers positieve ontwikkeling is nog erg pril. De instelling kan zelf initiatief ondernemen, als er voor klager binnen twee jaar nieuwe mogelijkheden ontstaan.

 

De proportionaliteit is slechts aan de orde bij verlengingszittingen. De meest recente informatie van de instelling is dat de huidige omgeving als het meest passend wordt gezien. Er wordt gestreefd naar stabilisering en het opstarten van begeleid verlof. Klager heeft voorzichtig positieve stappen gezet, maar zijn gedrag is nog wel wisselend. Hij heeft bijvoorbeeld nog moeite om abstinent te blijven.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 7 augustus 2007 aangevangen. Zijn tbs is laatstelijk op 14 januari 2021 met twee jaar verlengd.

 

Klager verblijft sinds 15 augustus 2016 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Het hoofd van de Pompestichting heeft aangegeven momenteel geen andere mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Bij advies van 28 juli 2020 heeft de Pompestichting geadviseerd klagers LFPZ-status met twee jaar te verlengen.

 

Op 13 december 2020 en 18 december 2020 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht. Aan het psychiatrisch onderzoek heeft klager niet willen meewerken, waardoor de rapporteur geen conclusies kon trekken. Wel zijn in het rapport onder meer de diagnoses en het behandelverloop weergegeven. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat de problematiek in hoge mate behandelresistent is gebleken. Eerst zal moeten worden bezien hoe klagers begeleide verloven verlopen, of hij de afspraken daarover zal nakomen en hoe hij reageert op meer ervaren vrijheden en verantwoordelijkheden om te kunnen toetsen of een ander risicomanagement in de toekomst mogelijk is.

 

De rapporteur geeft in overweging klagers LFPZ-status met één jaar te verlengen (in plaats van twee), om de voortgang goed te kunnen monitoren, ook gelet op de omstandigheid dat klager “aan zijn plafond lijkt te zitten qua ontwikkelingsmogelijkheden”. Het hoofd van de Pompestichting heeft op 12 januari 2021 in reactie daarop aangegeven te begrijpen dat een kortere verlenging zou kunnen bijdragen aan klagers motivatie, maar zeker te verwachten dat verlenging nadien ook nog nodig zal worden geacht, omdat het verloftraject (inclusief afbouw van de begeleiding) langer duurt dan een jaar, terwijl het traject al vertraging heeft opgelopen door de coronamaatregelen.

 

Vervolgens heeft de LAP op 22 februari 2021 geconcludeerd dat een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP ziet geen indicatie om klagers LFPZ-status slechts met een jaar te verlengen, (mede) omdat klagers positieve ontwikkeling nog erg pril is en het verloftraject feitelijk nog moest worden opgestart. Een eventueel toekomstig traject zal met name zijn gericht op het verbeteren van de samenwerking en het toetsen of klager bij een positief verloop naar een lager beveiligingsniveau toe kan werken. De Pompestichting kan zelf initiatief ondernemen, als er voor klager binnen twee jaar nieuwe mogelijkheden ontstaan.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening van twee jaar in de rede ligt. Vooralsnog is niet gebleken dat er redenen zijn om klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandelinstelling voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en drs. M.R. Daniel, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven