Nummer R-20/6874/GA
Betreft [Klager]
Datum 16 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat zijn extra bezoek zonder toezicht (BZT) op 15 maart 2020 niet is doorgegaan en dat hij hiervoor niet is gecompenseerd.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 28 april 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PD-2020-410). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 2 november 2020 is de directeur verzocht om een inhoudelijke reactie op het beroepschrift te geven. Op 9 november 2020 is een reactie ontvangen van de directeur. Een afschrift hiervan is op diezelfde dag aan klager gestuurd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het BZT van klager is op 15 maart 2020 niet doorgegaan vanwege de coronamaatregelen. De beklagrechter heeft in zijn uitspraak opgenomen dat het vanaf 18 maart 2020 niet meer mogelijk was om in de penitentiaire inrichtingen bezoek te ontvangen. Klager stelt dat zijn BZT derhalve had kunnen doorgaan, omdat dit bezoek drie dagen eerder stond gepland.
Standpunt van de directeur
Met ingang van 18 maart 2020 is het niet mogelijk bezoek te ontvangen in alle Nederlandse penitentiaire inrichtingen vanwege het coronavirus. Het staat de directie niet vrij om van deze maatregel af te wijken. Het betreft hier een voor ieder geldende regeling waar geen beklag tegen open staat. Klager heeft niet met het afdelingshoofd besproken of er, indien mogelijk, een compensatie wordt overwogen nadat de maatregelen zijn ingetrokken. Verzocht wordt om de uitspraak van de beklagrechter te handhaven.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid in beklag
Klager beklaagt zich erover dat zijn reeds ingeplande extra BZT (door klager omschreven als een BZT wegens verblijf op een beloningsafdeling) op 15 maart 2020 niet is doorgegaan, vanwege de door DJI getroffen coronamaatregelen. De beslissing om klagers ingeplande ‘extra’ BZT niet te laten doorgaan betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing in de zin van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet en daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Inhoudelijk
Ten aanzien van klagers standpunt dat zijn BZT had kunnen doorgaan, omdat gelet op de uitspraak van de beklagrechter de coronamaatregelen vanaf 18 maart 2020 in de penitentiaire inrichtingen golden, overweegt de beroepscommissie als volgt. Bij memo van 13 maart 2020 heeft de directie van de PI Dordrecht aan de gedetineerden bericht dat het, in navolging van de landelijk genomen coronamaatregelen, vanaf 14 maart 2020 niet meer mogelijk is om (relatie)bezoek te ontvangen. In dit verband wijst de beroepscommissie op een brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart 2020. Hierin is vermeld dat de genomen maatregelen ter verspreiding van het coronavirus onder meer inhouden dat per 14 maart 2020 het bezoek in de justitiële inrichtingen is opgeschort. De beroepscommissie gaat daarom, voor wat betreft de ingangsdatum, uit van een kennelijke verschrijving in de uitspraak van de beklagrechter.
Gelet op de inhoud van de memo, waarmee klager bekend was, en de gegeven omstandigheden, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om klagers (extra) BZT op 15 maart 2020 geen doorgang te laten vinden niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. In dit licht bezien acht de beroepscommissie het evenmin onredelijk of onbillijk dat klager voor het gemiste BZT-moment niet is gecompenseerd. De beroepscommissie zal het beklag ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.
secretaris voorzitter