Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21665/GB, 15 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21665/GB

           

Betreft [Klager]

Datum 15 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 mei 2021 klager opgeroepen om zich op 10 juni 2021 te melden in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen, voor het ondergaan van 165 dagen gevangenisstraf.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 3 juni 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Klagers raadsman, mr. D. Duijvelshoff, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

Om de beroepscommissie in de gelegenheid te stellen om op het onderhavige beroep te beslissen, heeft klager op 7 juni 2021 een nieuwe oproep ontvangen, waarin staat dat hij zich op 21 juni 2021 moet melden in het JCvSZ Scheveningen voor het ondergaan van voormelde gevangenisstraf.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In 2014 en 2020 zijn eerdere bezwaar- en beroepschriften inzake de tenuitvoerlegging van de in 2014 aan klager opgelegde vrijheidsstraf gegrond verklaard, vanwege zijn medische situatie. Tot op de dag van vandaag is klagers medische situatie niet verbeterd. Bij klager is jaren geleden de diagnose chronische cluster- en spanningshoofdpijn vastgesteld. Dit betreft een ernstige zenuwziekte. Deze zenuwafwijking, die zich frequent voordoet, beheerst het leven van klager zowel overdag als ’s nachts. Doordat het een chronische vorm betreft, is er geen zicht op herstel. Klager is nog steeds onder behandeling bij zijn neuroloog. Deze heeft in een brief van 18 mei 2021 aangegeven dat het de laatste tijd weer slechter gaat met klagers aanvallen. Klagers medische situatie is in zijn geheel de laatste tijd helaas nog verder verslechterd. Ter onderbouwing hiervan heeft klager in beroep een brief van zijn huisarts van 18 mei 2021 overgelegd. De eerdere, reeds langer bestaande klachten inzake de chronische hoofdpijnen in combinatie met deze verslechterde nieuwe medische klachten, maakt dat er aan de kant van klager nog steeds sprake is van detentieongeschiktheid.

 

De medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) heeft in het advies van 11 december 2020 ten onrechte geoordeeld dat klager detentiegeschikt zou zijn. De bestreden beslissing is gebaseerd op een ondeugdelijk medisch advies. Gelet op de inhoud van de gehanteerde informatiebronnen, had de conclusie geen andere kunnen zijn dan dat er sprake is van een onvoorwaardelijke detentieongeschiktheid. Daarbij heeft de medisch adviseur bij de afdeling IMA geconcludeerd dat de aan klager te verlenen medische zorg binnen en/of vanuit de detentie kan worden verleend. Klager bestrijdt dit standpunt, nu hij in acute situaties onmiddellijke specialistische hulp nodig heeft en deze hulp juist niet in de detentie kan worden geboden, ook niet in het JCvSZ Scheveningen.

 

Klager heeft overigens van een medewerkster van het JCvSZ Scheveningen vernomen dat het geenszins de bedoeling is dat klager daadwerkelijk in het JCvSZ Scheveningen zal verblijven, maar dat hij is geselecteerd voor de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard en daarheen zal worden overgeplaatst. Indien dit inderdaad het geval is, dan maakt klager daar ook uitdrukkelijk bezwaar tegen.

 

Standpunt van verweerder

Ten tijde van het ingediende bezwaarschrift waren de medische aanvullingen nog niet in het bezit van verweerder, te weten het schrijven van klagers neuroloog en huisarts van 18 mei 2021. Beide brieven zijn op 7 juni 2021 voor beoordeling naar de medisch adviseur bij de afdeling IMA gestuurd. De medisch adviseur bij de afdeling IMA heeft op 7 juni 2021 in een aanvullend advies geoordeeld dat klager detentiegeschikt is.

 

Voor zover klager heeft gevraagd om in vrijheid de uitspraak op zijn nog in te dienen gratieverzoek te mogen afwachten, geldt dat gelet op artikel 6:7:2 van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 5:1 en artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, een ingediend gratieverzoek geen opschortende werking heeft.

 

Verweerder heeft contact opgenomen met het JCvSZ Scheveningen. Hoewel het medisch advies geen plaatsing in het JCvSZ Scheveningen indiceert, is er vanuit het zorgoogpunt beslist klager te laten starten in het JCvSZ Scheveningen. Alleen als het medisch verantwoord is, zal klager worden doorgeplaatst.

 

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

 

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat zijn medische situatie het niet zou toelaten om een detentie te ondergaan. De medisch adviseur bij de afdeling IMA zou klager ten onrechte detentiegeschikt hebben verklaard.

 

De beroepscommissie stelt voorop dat in een procedure als deze niet kan worden ingegaan op de medische juistheid van het advies van de medisch adviseur. De beroepscommissie oordeelt slechts over de redelijkheid en billijkheid van de bestreden beslissing. Wanneer daarin wordt verwezen naar een advies van de medisch adviseur, dient te worden beoordeeld of dit advies, gelet op de inhoud en de onderbouwing daarvan, de medische conclusie in de bestreden beslissing kan dragen.

 

Ten behoeve van klagers verzoek is de medisch adviseur bij de afdeling IMA gevraagd klagers detentie(on)geschiktheid te beoordelen en daarover advies uit te brengen. De medisch adviseur acht ingevolge zowel het advies van 11 december 2020 als het aanvullende advies van 7 juni 2021 klager detentiegeschikt. Beide adviezen zijn gebaseerd op informatie van klagers neuroloog en huisarts. De medische adviezen zijn als volgt toegelicht.

 

Klager heeft last van meerdere aanvallen van clusterhoofdpijn per dag. Het is mogelijk dat de frequentie van deze aanvallen in het begin van de detentie zal toenemen. De huisarts zal tijdens klagers detentie het verloop en de behandeling van de aanvallen goed volgen. Als voorwaarde geldt dat de inrichting waar klager wordt geplaatst, akkoord dient te gaan met de aanwezigheid van zuurstof op zijn cel. Daarnaast dient te worden geregeld hoe klager over zijn benodigde medicatie bij een aanval kan beschikken. Indien de benodigde apparatuur en medicatie niet (direct) aanwezig zijn in de inrichting, dient klager deze zelf mee te kunnen nemen. Klager lijdt volgens de neuroloog voorts aan een angststoornis. Hiervoor ontbreekt echter een onderbouwing, aangezien hier nooit gericht onderzoek naar is gedaan. Klager is bij de huisarts evenwel bekend als een angstige man, die snel uit zijn evenwicht is, maar niet bekend is met een angststoornis en hiervoor nooit is verwezen naar een GGZ-instelling. De medisch adviseur adviseert in dezen klager zo spoedig mogelijk te bespreken in het psychomedisch overleg om te beoordelen of nader onderzoek naar een angststoornis is geïndiceerd. Hieraan kan uiteraard, alsmede aan klagers nicotineverslaving en zijn verhoogde nuchtere bloedsuikerwaarden, aandacht worden besteed in de detentie. Tot slot kan het geplande onderzoek van de cardioloog en de eventuele follow-up door een reumatoloog vanuit detentie worden georganiseerd.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat verweerder zijn conclusie dat klager detentiegeschikt is en zijn straf kan ondergaan, niet heeft kunnen baseren op deze medische adviezen, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud en onderbouwing daarvan. Klager wordt detentiegeschikt geacht en de benodigde zorg kan in en vanuit detentie worden gerealiseerd. Klager heeft onvoldoende aangevoerd om aan deze informatie te twijfelen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 15 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven