Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6907/TA, 15 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6907/TA

    

Betreft [klager]

Datum 15 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag van klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) betrekking op:

a.  (Huur)kosten van de scootmobiel in de periode 13 maart 2019 tot en met 1 juli 2019 (PN 2019-190 en PN 2019-213);

b.  (Huur)kosten van de scootmobiel vanaf 2 juli 2019 (PN 2019-190 en PN 2019-213).

 

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 8 mei 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder a en het beklag onder b ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klager en zijn raadsman mr. A.R. Ytsma hebben beiden bij afzonderlijke brief tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is door zijn forse overgewicht aangewezen op het gebruik van een scootmobiel. Van 13 maart 2019 tot 1 juli 2019 heeft de werkgever van klager een scootmobiel aan hem ter beschikking gesteld, omdat door de instelling noch de gemeente een scootmobiel geleverd kon worden. Klager is van mening dat ook zijn werkgever recht heeft op een vergoeding voor het ter beschikking stellen van de scootmobiel op grond van artikel 79 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt). Voorts is klager van mening dat de bijkomende kosten voor de met ingang van 2 juli 2019 in bruikleen gegeven scootmobiel hem in een financieel onvoordeliger situatie brengen dan een niet-hulpbehoevende tbs-gestelde die zich bijvoorbeeld per fiets kan verplaatsen. Deze ongelijkheid dient te worden opgeheven. Klager wenst gecompenseerd te worden voor dat verschil.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling stelt zich op het standpunt dat klager ten aanzien van zijn beklag onder a niet- ontvankelijk is in zijn beklag, nu klagers werkgever niet klachtgerechtigd is op grond van artikel 56 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Voor het overige verwijst de instelling naar hetgeen aan de orde is geweest in de beklagprocedure.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a overweegt de beroepscommissie dat klager niet namens of voor zijn werkgever een beklag kan indienen. Hetgeen in beroep ten aanzien van het beklag onder a is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

 

Ten aanzien van het beklag onder b overweegt de beroepscommissie dat niet is gebleken van financiële ongelijkheid tussen klager en niet hulpbehoevende medepatiënten die zich per fiets kunnen verplaatsen, nu de kosten (inclusief de kosten van het servicecontract) voor de scootmobiel worden gedragen door de instelling, behoudens eventuele schade die klager veroorzaakt aan de scootmobiel en de kosten van de WA-verzekering. De kosten voor schade en een WA-verzekering worden ook door alle andere patiënten zelf betaald. Voorts betreffen deze kosten ook naar het oordeel van de beroepscommissie niet de kosten die in de zin van artikel 79 Rvt door de Staat betaald moeten worden. Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder b kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

 

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 15 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven