Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6488/TA, 15 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

   Nummer          R-20/6488/TA

           

Betreft [klager]

Datum 15 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag (OV 2020-21) ingesteld tegen:

a.  een afzonderingsmaatregel, ingaande op 20 februari 2020;

b.  een afdelingsarrest, ingaande op 24 februari 2020.

 

De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 18 maart 2020 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt zich ten aanzien van onderdeel a op het standpunt dat de instelling ten onrechte ervan uit is gegaan dat hij dreigende uitspraken heeft gedaan. De instelling heeft dit ook niet nader onderbouwd, terwijl dit wel grote gevolgen kan hebben voor zijn verdere traject. Klager ontkent iemand te hebben bedreigd of dreigende uitspraken te hebben gedaan. Klager is bedreigd door een medebewoner en heeft dat – conform de afspraken – gemeld. Hierna heeft de medebewoner gezegd dat klager ook vervelende opmerkingen over de vriendin van de medebewoner zou hebben gemaakt. Vervolgens zijn zowel klager als de medebewoner afgezonderd. Klager vindt dat er een groot verschil is tussen het beweerde doen van bedreigende uitspraken richting een medebewoner en het beweerde doen van vervelende uitspraken richting diens vriendin. Nu in het gedrag van klager geen aanleiding kan zijn gevonden, is de afzonderingsmaategel onterecht opgelegd. Verzocht wordt het verslag van het herstelgesprek bij de instelling op te vragen en aan de stukken toe te voegen, omdat dit verslag bij uitstek een goed middel is om de aantijging van de medebewoner jegens klager en ook klagers opstelling te beoordelen.

 

Ten aanzien van onderdeel b stelt klager zich op het standpunt dat het afdelingsarrest volgend op de afzonderingsmaatregel onterecht is opgelegd, omdat de instelling heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar het aandeel van klager en de medebewoner in het conflict. Klager heeft zich op geen enkel moment dreigend of onjuist opgesteld richting de medebewoner of het personeel. Klager heeft meegewerkt aan een schrijfopdracht en het herstelgesprek. De instelling heeft ook niet nader gemotiveerd waarom zijn afdelingsarrest langer heeft moeten duren dan het afdelingsarrest van de medebewoner. Het begeleidingsplan dat na het afdelingsarrest is ingegaan, is net zo beperkend geweest, omdat klager ook met het begeleidingsplan geen bezoek mocht ontvangen. Daarmee is sprake van een vorm van afdelingsarrest en heeft het afdelingsarrest langer geduurd dan de instelling heeft aangegeven en door de beklagcommissie is aangenomen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling heeft in beroep geen aanvullende standpunten ingenomen en heeft te kennen gegeven te persisteren bij hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij de beklagcommissie en in reactie op het schorsingsverzoek op 27 februari 2020 naar voren is gebracht.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Ook naar het oordeel van de beroepscommissie kon de afzondering in redelijkheid worden opgelegd in verband met ontvangen signalen van een langlopend conflict tussen klager en de medebewoner waarbij ook de vriendin van de medebewoner zou zijn betrokken. De afzondering is na het gehouden herstelgesprek opgeheven omdat klager en de medebewoner daarin hebben aangegeven oplopende irritaties te zullen aangeven bij de sociotherapie. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding het verslag van het herstelgesprek op te vragen. Aansluitend kon in redelijkheid afdelingsarrest worden opgelegd teneinde het contact tussen beiden op de afdeling te kunnen monitoren.

 

Op grond van de stukken kan daarom niet worden geoordeeld dat er onvoldoende noodzaak bestond voor de aan klager opgelegde maatregelen en kan evenmin worden geoordeeld dat die maatregelen langer dan noodzakelijk hebben geduurd. Anders dan klagers raadsvrouw heeft betoogd, is het op 2 dan wel 3 maart 2020 ingegane begeleidingsplan geen vorm van afdelingsarrest, nu dat begeleidingsplan onderdeel uitmaakt van klagers behandelingsplan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

 

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 15 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven