Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20711/GB, 18 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20711/GB              

           

Betreft [klager]

Datum 18 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 30 maart 2021 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en de gronden waarop deze berust.

 

Klager heeft zich – gedurende een eerder verblijf in de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) van de locatie Ter Peel te Sevenum – van 10 mei 2015 tot en met 23 juli 2020 onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straf. Hij is op 24 juli 2020 aangehouden en sindsdien is klager andermaal gedetineerd.

 

Bij de beoordeling van klagers verzoek betrekt verweerder onder andere het huidige detentieverloop. Uit het selectieadvies van 30 maart 2021 volgt dat klager zich gedurende zijn detentie naar behoren heeft gedragen en dat hij sinds 27 oktober 2020 aan het plusprogramma deelneemt. Volgens het arbeidspersoneel heeft klager een uitstekend werktempo en is hij gestart met de cursus algemene werknemersvaardigheden. Na het afronden van deze cursus zal klager starten met het traject van meewerkend voorman. Dit aspect dient bij de beoordeling van klagers verzoek door verweerder te worden meegewogen.

 

Uit het selectieadvies komt ook naar voren dat de politie positief heeft geadviseerd over klagers verblijfadres. De reclassering heeft – onder een aantal voorwaarden – ook positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP.

 

De reclassering ziet verder een ‘laag’ tot ‘gemiddeld’ risico op recidive, een ‘laag’ risico op letselschade en een ‘gemiddeld’ tot ‘hoog’ risico op onttrekking aan voorwaarden. Het risico op onttrekking aan voorwaarden is door de reclassering ingeschat op basis van klagers eerdere onttrekking aan detentie.

 

Klager zal op relatief korte termijn – te weten op 3 september 2021 – voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Vanuit het relatief beperkte strafrestant dient – mede vanwege het in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgenomen resocialisatiebeginsel – grote waarde te worden gehecht aan de mogelijkheid voor klager om door middel van een PP-traject te kunnen resocialiseren in de vrije maatschappij. Het risico op het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf wordt voorts minder groot, indien er sprake is van een korter strafrestant.

 

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in zijn advies ten onrechte aangevoerd dat klager zich er niet bewust van lijkt te zijn dat hij zich niet aan de tenuitvoerlegging van zijn straf had mogen onttrekken. Klager heeft onder andere een motivatiebrief geschreven waarin dit aspect naar voren komt.

 

Het OM heeft voorts in zijn negatieve advies overwogen dat er in het kader van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) nog voldoende tijd voor re-integratie en resocialisatie zou zijn. Het OM loopt daarmee vooruit op nog niet in werking getreden wetgeving. De huidige wetgeving heeft uitdrukkelijk niet beoogd om re-integratie en resocialisatie uitsluitend gedurende de VI te laten plaatsvinden.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft zich – tussen 10 mei 2015 en 23 juli 2020 – tijdens een regimair verlof aan zijn detentie onttrokken. Klager is naar Kroatië vertrokken en hij is op grond van een Europees Arrestatiebevel (EAB) weer terug naar Nederland overgebracht om de rest van zijn straf uit te zitten.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat er gelet op de eerdere onttrekking geen vertrouwen bestaat in klagers deelname aan een PP. De reclassering adviseert onder bepaalde voorwaarden positief over klagers verzoek, maar zij kan niet uitsluiten dat klager zich weer zal onttrekken. Het OM adviseert – gelet op de eerdere onttrekking – nadrukkelijk negatief, ook omdat het delict een VI-waardig delict betreft. De vrijhedencommissie (VC) adviseert negatief, nu er bij deelname aan een PP onvoldoende vertrouwen bestaat in een goede afloop en zij een nieuwe onttrekking niet onwaarschijnlijk acht. Het feit dat klager na zijn onttrekking in 2015 niet zelf is teruggekomen, speelt daarbij een rol.

 

Bij een verzoek tot deelname aan een PP wordt het detentieverloop alsmede de motivatie van de gedetineerde meegewogen in de beoordeling. Klager lijkt gemotiveerd te zijn. Echter, hierbij speelt ook het nakomen van afspraken een rol. Klager is nog maar een jaar na zijn onttrekking terug in de inrichting. Hoewel klager in deze relatief korte tijd geen onbehoorlijk gedrag heeft laten zien, weegt zijn eerdere gedrag zwaarder.

 

Verweerder begrijpt dat klager graag wil resocialiseren, maar het gevaar op onttrekking weegt toch zwaarder, nu klager zich eerder jarenlang heeft onttrokken. Het feit dat er nog een kort strafrestant is, speelt daarbij geen rol.

3. De beoordeling

Klager is na een onttrekking – gedurende ruim vijf jaren – aan zijn detentie, sinds 3 augustus 2020 wederom gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie (WWM). De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 september 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat er onvoldoende vertrouwen bestaat in een goed verloop van het PP en de fase van VI voldoende tijd en mogelijkheden biedt voor re-integratie en resocialisatie.

 

Uit het dossier volgt dat klager zich tijdens een regimair verlof – twee dagen na zijn plaatsing in de ZBBI van de locatie Ter Peel – van 10 mei 2015 tot en met 23 juli 2020 heeft onttrokken aan detentie door naar Kroatië te vertrekken. Dat was ten tijde van de bestreden beslissing nog geen jaar geleden. Zo’n recente en langdurige onttrekking staat redelijkerwijs in de weg aan deelname aan een PP, dat vergaande vrijheden met zich brengt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

De beroepscommissie merkt ten overvloede op dat in het in de bestreden beslissing weergegeven advies van het OM wordt vooruitgelopen op nieuwe wetgeving, waarbij detentiefasering bij VI-waardige straffen niet zonder meer mogelijk zou zijn. Het ophanden zijn van nieuwe wetgeving kan als zodanig de bestaande wettelijke mogelijkheid echter niet beperken. De thans geldende wet- en regelgeving biedt immers expliciet de mogelijkheid tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten bij een VI-waardige straf.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 18 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven