Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19746/GB, 10 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19746/GB

                                      

Betreft [klager]

Datum 10 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 januari 2021 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 27 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Klagers toenmalige raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn opvolgend raadsman, mr. W.B.O. van Soest, en […] en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 16 april 2021. Mr. S.C. Vogel was als secretaris aanwezig. [....], lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 26 december 2020 heeft een medegedetineerde (hierna: de dader) een andere medegedetineerde (hierna: het slachtoffer) mishandeld. Klager was daar niet bij betrokken. Hij is hiervoor ook nooit gesanctioneerd. Het is onjuist dat klager €250,- zou hebben betaald voor de mishandeling. Klager heeft in november €100,- en op 15 december 2020 €150,- overgemaakt naar medegedetineerde H. Klager had toen nog niet kunnen weten dat hij op 24 december 2020 ruzie zou krijgen met het slachtoffer. Het overgemaakte geld heeft dan ook niets met de mishandeling te maken. Uit de stukken blijkt niet dat klager dit geld in één keer naar medegedetineerde H. heeft overgemaakt en ook niet dat dit zou zijn geweest voor het faciliteren van de mishandeling.

 

Medegedetineerde H. is bovendien niet betrokken geweest bij de mishandeling. Klager heeft geen geld overgemaakt aan de dader. Het slachtoffer heeft aangifte gedaan tegen de dader en in zijn verklaring stelt hij dat hij denkt dat klager de opdrachtgever was. Het is onduidelijk waarom het slachtoffer dat dacht. Klager kent de dader niet. De dader veroorzaakt vaker overlast, klager niet.

 

Daarnaast wordt erbij gehaald dat klager een meisje twee keer zou hebben (laten) mishandelen. Dat is niet waar. Hij is nooit verdachte in die zaak geweest. De recherche geeft duidelijk aan dat klager nooit verdachte is geweest en ook nu niet is. Dat gold dus ook ten tijde van de overplaatsing. Er zijn ook geen aanwijzingen geweest die duiden op klagers betrokkenheid hierbij.

 

Klager wordt ten onrechte anders weggezet dan hij is. Het betreft ongefundeerde beschuldigingen. Zijn plaatsing op de BPG is dan ook gebaseerd op onjuistheden en onlogische theorieën. Bij eerdere incidenten werd klager een disciplinaire straf opgelegd. Nu is er geen sprake van disciplinaire straffen of rapportages waaruit zou volgen dat klager zich niet gedraagt. Het is niet waar dat klager in zijn oude gedrag verviel, toen hij weer in een regulier regime werd geplaatst. Hij had immers een baan als reiniger, wat veel betekent. Er is geen sprake van voortgezet crimineel handelen. De maatregelen voor gedetineerden met een vlucht /maatschappelijk risico zijn eveneens verlengd op basis van leugens.

 

Op 24 december 2020 zou er handgemeen zijn geweest. Klager is op 28 december 2020 in gesprek geweest met de directeur en het slachtoffer. Er is afgesproken dat klager en slachtoffer zich netjes zouden gedragen. Het probleem is toen opgelost. Het personeel heeft niet waargenomen wat er is gebeurd. Om dat te onderzoeken is er een ordemaatregel opgelegd. Klager heeft naar eigen zeggen niets te maken met wat er in keuken is gebeurd.

 

Op 30 december 2020 is klager weer opgeroepen door de directeur. De dader was een disciplinaire straf opgelegd. Uit onderzoek is niet naar voren gekomen dat klager iets met de mishandeling te maken had. De ordemaatregel is opgeheven, maar daarna is er een nieuwe ordemaatregel opgelegd, omdat klager geld had overgemaakt naar medegedetineerde H. Klager ging met hem om en hij had het niet zo breed. Klager wilde hem helpen. Er zijn meerdere gedetineerden die stortingen doen aan gedetineerde H., omdat hij het niet breed heeft. De directeur heeft medegedetineerde H. hierover niets gevraagd. Op 4 januari 2021 wordt aan klager wederom een ordemaatregel opgelegd. Het onderzoek is afgerond door een andere directeur. Die stelt dat klager de opdrachtgever van de mishandeling zou zijn en heeft het verzoek gedaan om klager te selecteren voor de BPG-afdeling.

 

De bestreden beslissing rust mede op informatie die al beschikbaar was toen klagers vorige verblijf op de BPG-afdeling werd beëindigd. Die informatie kan dan ook geen grond zijn voor een nieuwe plaatsing op de BPG-afdeling. Klager is niet veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. Daar gaat wel een bepaalde beeldvorming van uit: klager zou mensen aansturen en opdrachten geven, ook in de gevangenis. Er heeft geen wederhoor plaatsgevonden. Uit de beslissing wordt niet duidelijk waarom het slachtoffer denkt dat klager de opdracht voor de mishandeling zou hebben gegeven. De argumentatiestructuur van verweerder is gebrekkig.

 

Verweerder noemt allerlei omstandigheden die niet in de stukken staan en zaken die zouden hebben plaatsgevonden op de BPG-afdeling. Dat kan geen verband houden met de beslissing die toen is genomen. Klager worden verwijten gemaakt, maar die worden onvoldoende geconcretiseerd.

 

Standpunt van verweerder

Klager is veroordeeld voor een liquidatie en deelname aan een criminele organisatie (die deel uitmaakt van de zogenoemde Mocro-oorlog). Tijdens zijn detentie is hij bezig met het aansturen van medegedetineerden en is meermalen contrabande bij hem aangetroffen. Klager oefent druk uit op medegedetineerden om drugs en/of telefoons naar binnen te brengen of te bewaren. Hij is dreigend en intimiderend naar zowel medegedetineerden als personeel. Klagers visie op de gebeurtenissen in de PI Leeuwarden wordt anders uitgelegd in het penitentiair dossier. Verweerder heeft contact opgenomen met het Hoofd Veiligheid van de PI Leeuwarden om het feitencomplex te verifiëren.

 

De eerste keer dat klager op de BPG-afdeling is geplaatst, was omdat bij hem veel contrabande was aangetroffen. Hij zette structureel medegedetineerden onder druk, wat resulteerde in het feit dat hijzelf geen contrabande onder zich had. Klager heeft bij de ontdekking drie medewerkers verwond. Op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) ging het goed met klager, op twee kleine incidenten na. Op de AIT kan ook minder misgaan, want er is relatief veel personeel. Klager werd op 23 april 2020 intern overgeplaatst naar een reguliere afdeling en pakte toen zijn oude gedrag weer op. Hij was daar de baas en vertoonde veel sturend gedrag. Daar vond een incident plaats naar aanleiding van de vraag wie reiniger zou zijn en is er een opstootje geweest dat door het personeel is beslecht.

 

Kort daarna is het slachtoffer ernstig mishandeld met een pot pindakaas. Er is intern onderzoek gestart. Daaruit volgde dat klager kon worden aangewezen als opdrachtgever. Dit volgde uit gesprekken met medegedetineerden en het personeel.

 

Ook kwam een ander verhaal naar voren. Er is een vrouw mishandeld met een boksbeugel. Zij heeft aangifte gedaan, maar dat heeft uiteindelijk niet geleid tot een strafzaak. Het stapelde zich al met al op. Er was sprake van te veel incidenten, zodat klager niet meer op een normale afdeling kon verblijven. Hij kon ook niet terug naar de AIT, gelet op de populatie op dat moment daar (rivaliserende kampen). De enige optie was daarom de BPG-afdeling. Dat gold toen en geldt nu nog steeds.

 

Op 13 april 2021 heeft klager geprobeerd via e-mates berichten te sturen naar zijn broer om een bericht op social media te plaatsen. Klager heeft ook een nieuw liedje opgenomen, terwijl hij al jaren gedetineerd is. Klager moet dan ook in de gaten worden gehouden. Op dit moment is de BPG-afdeling de enige geschikte plek.

 

Het is niet vast te stellen dat de €250,- die klager aan medegedetineerde H. heeft betaald, is betaald voor de mishandeling. De afdeling veiligheid heeft met het personeel, met medegedetineerden en met klager gesproken. Ook zijn er camerabeelden bekeken, contacten gemonitord en telefoonkaarten bekeken. Een en ander is verweerder telefonisch medegedeeld. Er is geen schriftelijk verslag van. Het is vreemd dat een gedetineerde €250,- overmaakt naar een medegedetineerde en het is ook niet toegestaan, maar het verband tussen de mishandeling en het bedrag is ten onrechte gelegd.

 

3. De beoordeling

De gronden van de bestreden beslissing

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Leeuwarden. Op 6 januari 2021 is hij in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, mede gelet op twee voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straffen, zijn GVM-status ‘hoog’ en zijn sturende c.q. leidende rol richting andere gedetineerden.

 

De directe en belangrijkste aanleiding wordt – zo begrijpt de beroepscommissie –  gevormd door de resultaten van een intern onderzoek na de mishandeling van een medegedetineerde op 26 december 2020. Deze medegedetineerde noemde klager als opdrachtgever. Daarnaast wordt klager gezien als opdrachtgever van een andere ernstige mishandeling.

De regelgeving

In een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:

-           hun persoonlijkheid;

-           hun gedrag;

-           andere persoonlijke omstandigheden;

-           de aard van het door hen gepleegde delict; of

-           de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.

 

De aard van het door klager gepleegde delict

Klager is veroordeeld voor moord.

 

Klagers persoonlijkheid en gedrag

Klager is eerder op de BPG-afdeling geplaatst, vanwege – met name – agressie jegens het personeel en een aangetroffen mobiele telefoon (naast diverse andere contrabande). Op 16 april 2020 is klager vanuit de BPG-afdeling in de gevangenis van de PI Leeuwarden geplaatst.

 

Klager had op 24 december 2020 een conflict met een medegedetineerde (waarbij escalatie door het personeel werd voorkomen). De medegedetineerde is op 26 december 2020 ernstig mishandeld. Hij noemde klager als opdrachtgever. Er is een intern en strafrechtelijk onderzoek gestart. Uit het interne onderzoek kwamen de resultaten naar voren die hiervoor (in de tweede alinea onder “de gronden van de bestreden beslissing”) zijn geschetst. Daarop gaat de beroepscommissie hieronder in.

 

Volledigheidshalve merkt de beroepscommissie nog op dat in de PI Leeuwaren aan klager twee voorwaardelijke straffen zijn opgelegd, waarvan een vanwege fysiek ingrijpen door klager bij een conflict tussen twee medegedetineerden.

 

Mishandeling van een medegedetineerde op 26 december 2020

Hoewel in het selectieadvies staat dat ‘uit verklaringen van personeel en medegedetineerden’ is gebleken dat klager de opdrachtgever zou zijn van de mishandeling op 26 december 2020, is dat thans onvoldoende gebleken. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de door klager overgemaakte €250,- losstaat van deze mishandeling (anders dan in de beslissing op bezwaar staat). Over de verklaringen van het personeel of van medegedetineerden is niets meer bekend geworden, anders dan dat verweerder de feiten (telefonisch) zou hebben ‘geverifieerd’. Klager wordt in elk geval niet strafrechtelijk vervolgd voor of verdacht van dit incident.

 

De beroepscommissie begrijpt dat nader onderzoek is gedaan naar klagers betrokkenheid bij de mishandeling en ook dat verweerder dit destijds heeft meegewogen in de beslissing om klager op de BPG-afdeling te plaatsen, omdat het slachtoffer hem noemde als opdrachtgever en zij kort daarvoor een conflict hadden, maar alles afwegende kan de mishandeling van 26 december 2020 niet meer ten grondslag worden gelegd aan klagers verblijf op de BPG-afdeling.

 

Mishandeling van een vrouw

De beroepscommissie begrijpt (mede) uit het selectieadvies dat de €250,- die klager aan medegedetineerde H. heeft overgemaakt, in verband wordt gebracht met de mishandeling van een vrouw. Een derde heeft met de telefoonkaart van medegedetineerde H. gebeld met klagers broer, waarbij die derde heeft geïnformeerd naar gegevens van de betreffende vrouw. Klager wilde eerder bezoek van deze vrouw, maar de directie heeft dat geweigerd, omdat uit een screening door het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) zou zijn gebleken dat zij tot een kamp tegen klagers kamp zou behoren. In het gesprek met de directie heeft klager haar vervolgens ‘kutwijf’ genoemd. Naderhand is zij tweemaal ernstig mishandeld (geslagen met een boksbeugel).

 

De beroepscommissie ziet geen reden om te twijfelen aan deze informatie vanuit de PI Leeuwarden. De beroepscommissie begrijpt ook dat verweerder – in navolging van de directeur – op basis hiervan concludeerde dat klager (mogelijk) opdracht had gegeven dan wel betrokken was bij de mishandeling van deze vrouw.

 

Verweerder heeft echter niet weersproken dat klager nooit strafrechtelijk als verdachte is aangemerkt ten aanzien van deze mishandeling. Op dit moment wordt zijn betrokkenheid – kennelijk – noch strafrechtelijk noch intern (meer) onderzocht. Gelet daarop kan ook deze mishandeling niet meer ten grondslag worden gelegd aan klagers verblijf op de BPG-afdeling.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande resteren als grondslag voor klagers verblijf op de BPG-afdeling thans alleen de aard van klagers delict, zijn gedrag voorafgaand aan zijn eerdere verblijf op de BPG-afdeling en twee voorwaardelijke disciplinaire straffen in de PI Leeuwarden. Een en ander vormde niet de kern van de initiële beslissing en evenmin van de beslissing op bezwaar. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om klagers verblijf op de BPG-afdeling te rechtvaardigen. Daarom moet de bestreden beslissing bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 10 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. P. Jacobs en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven