Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5112/GA, 9 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5112/GA       

Betreft [Klager]

Datum 9 juni 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft - voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om een laptop op eigen cel voor studiedoeleinden.

De beklagrechter heeft op 24 oktober 2019 het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van €10,- toegekend (NM2018/1172). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De stelling van klager - dat hij direct na binnenkomst een verzoek heeft ingediend voor een laptop op cel bij het afdelingshoofd – is na onderzoek bevestigd. Dat was eerder niet bekend, zoals volgde uit het verweerschrift van 21 december 2018. Het toenmalige afdelingshoofd heeft klager, na een belangenafweging kenbaar te hebben gemaakt en in reactie op zijn verzoek, geen laptop namens de directeur verstrekt. Er was wel toestemming verleend om een typemachine met een beperkt geheugen in te voeren, waarmee aan klagers persoonlijke voorkeur tegemoet werd gekomen. Van belang om op te merken is dat klager op 5 juli 2018 in de inrichting is geplaatst en op 31 oktober 2018 een klacht indiende. Omdat klager de aanvraag direct na binnenkomst indiende en het verzoek daaropvolgend werd afgewezen, kan worden vastgesteld dat klager hiertegen drie maanden later beklag indiende. Klager dient daarom alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

De beklagrechter heeft vastgesteld dat de beslissing van 17 juni 2019 onvoldoende blijk heeft gegeven van een individuele belangenafweging. Deze beslissing dateert van ná de datum van de klacht. Tegen de beslissing van 17 juni 2019 was de oorspronkelijke klacht niet gericht. Deze beslissing kon daarom procedureel niet worden ingevoegd en tot de bestreden uitspraak leiden. Indien hier anders over wordt geoordeeld, is het van belang inhoudelijk aan te geven dat er op 17 juni 2019 wel een individuele belangenafweging is gemaakt. Klager heeft de persoonlijke noodzaak voor een laptop voor studiedoeleinden niet aangetoond. Onduidelijk is welke studie hij volgt en hoeveel uren klager daarvoor nodig heeft. Van een redelijk alternatief, te weten een aanpassing/uitbreiding van de uren van de (digitale) onderwijsfaciliteiten, heeft klager geen gebruik gemaakt. Hiervoor hoefde klager enkel inzicht te geven in zijn studie en de benodigde uren. Klager heeft daarnaast al een typemachine met een beperkt geheugen mogen invoeren. Dat klager liever met een laptop werkt, in de zin van een persoonlijke voorkeur, is niet voldoende om hierin anders te voorzien. Tevens is van belang dat aan het gebruik van laptop risico’s zijn verbonden op het vlak van informatieveiligheid. In 2018 hebben deze risico’s zich daadwerkelijk voorgedaan, waardoor alle laptops in de inrichtingen van de cellen zijn gehaald. Sindsdien worden enkel nog laptops verstrekt voor het inzien van een omvangrijk strafdossier. De inrichting beschikt derhalve niet meer over laptops voor studiedoeleinden. Om hierin anders te voorzien, dient dit gerechtvaardigd te zijn. Dat is hier niet het geval.

In de uitspraak van de beklagrechter is tevens gesteld dat de directeur de procedure onnodig heeft vertraagd, waarbij een tegemoetkoming van €10,- passend is gevonden. De beoordeling impliceert een opzettelijkheid, waar volgens de directeur geen sprake van is. Wel is sprake van een miscommunicatie. Hierbij passen excuses, die ook zijn gemaakt. Kennelijk diende binnen zes weken schriftelijk te worden gereageerd over de toezegging dat de mogelijkheden voor klager voor een laptop op cel zouden worden onderzocht. Dit is ook onderzocht, echter was bij de directeur niet bekend dat hiervoor een termijn van zes weken was gesteld. Het staat tevens niet in de uitspraak als afspraak met de directeur verwerkt. De directeur meende lange tijd dat enkel diende te worden gecommuniceerd over jurisprudentie over laptops op cel, hetgeen ook is gedaan. Op 20 juni 2019 is een schriftelijke terugkoppeling gegeven. Nu de directeur te goeder trouw heeft gehandeld en excuses zijn gemaakt, verzoekt de directeur de beroepscommissie dit onderdeel te herzien.

Standpunt van klager

Ten aanzien van de stelling van de directeur dat klager niet-ontvankelijk in zijn beklag had moeten worden verklaard, voert klager aan dat de inrichting tijdig onderzoek had kunnen doen naar de feitelijke gang van zaken en zodoende op tijd had kunnen weten dat klager direct na binnenkomst op 5 juli 2018 het afdelingshoofd heeft verzocht om een laptop op cel. Dit heeft de inrichting verzuimd, waardoor zij geen verschoonbare reden heeft waarom zij in haar verweerschrift van 21 december 2018 noch tijdens de hoorzitting van 14 maart 2019 de beklagrechter heeft verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Aangezien de beslissing van het afdelingshoofd c.q. de directeur op het verzoek om een laptop op cel van 5 juli 2018 niet schriftelijk is gegeven aan klager, kan er ook geen sprake zijn van een termijn van zeven dagen waarin beklag zou moeten worden gedaan. Indien hier anders over wordt geoordeeld, verzoekt klager de beroepscommissie rekening te houden met het feit dat klager voor het eerst in zijn leven in een gevangenis verblijft en dit alles voor hem nieuw is.

De directeur heeft in het beroepschrift gesteld dat de klacht ongegrond had moeten worden verklaard, omdat de oorspronkelijke klacht geen betrekking had op de beslissing van 17 juni 2019. Klager betwist de validiteit van deze stelling. Het is evident dat klager het nodig vond en vindt om een laptop op cel te hebben en dat hij beklag indient tegen de weigering hem deze toe te staan. Tevens stelt de directeur dat er wel een individuele belangenafweging is gemaakt. In onderhavige zaak worden ‘noodzakelijkheid’ en ‘het volgen van een opleiding’ ten onrechte als één en hetzelfde beschouwd. Ingevolge artikel 22 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dienen de mogelijkheden, die een gedetineerde binnen de PI wordt geboden om zijn dagen aldaar invulling te geven, in achtneming met de waardigheid en vrije ontplooiing van de persoon van de gedetineerde te zijn. Dit is niet alleen een individueel belang, maar ook een maatschappelijk belang, zo is ook op te maken uit de preambule van het EVRM. Gedetineerden de mogelijkheid bieden tot een zinvolle dagbesteding is dus zowel een persoonlijk recht als een maatschappelijk belang. Voor mensen van klagers leeftijd is het van groot belang dat zij activiteiten kunnen ontplooien die zij als zinvol ervaren. Het enige wat hiervoor nodig is, is dat klager in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zelfstudie efficiënt te kunnen volgen, waarvoor het gebruik van een computer – en dus geen typemachine – op zijn cel nodig is.

Ten aanzien van de trage afhandeling geldt dat de directeur wellicht niet intentioneel heeft gehandeld, maar niettemin is de vertraging het gevolg van onzorgvuldigheid of onverschilligheid van de directeur. Dat is volgens klager net zo vernederend en psychisch schadelijk, nu een gedetineerde in een enorme afhankelijkheidspositie ten aanzien van de directeur verkeert. Het heeft klager goed gedaan dat de beklagrechter dit heeft erkend. De directeur zegt excuses te hebben gemaakt voor de ‘misvatting over de mondelinge afspraak’ ter beklagzitting. Klager wijst erop dat de directeur aan hem geen excuses heeft gemaakt voor de onnodige vertraging. De directeur zou zich direct hebben ingespannen om de ongewenste situatie op te lossen en heeft klager op 17 juni 2019 hierover gesproken. Klager stelt dat dit

– in tegenstelling tot wat de directeur stelt – geen uitvoerig gesprek was. Er was enkel sprake van een mededeling; eenrichtingsverkeer in een intimiderende setting. Klager is toen niet duidelijk gemaakt welke veiligheidsrisico’s het Hoofd Veiligheid in het geval van klager ziet en waarom deze risico’s niet opgelost kunnen worden, nu er gedetineerden zijn die wél een laptop op cel hebben.

3. De beoordeling

De beroepscommissie vat het op beroep op als te zijn gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter voor zover deze ziet op het niet verstrekken van een laptop aan klager en de aan klager toegekende tegemoetkoming, nu het beklagonderdeel dat ziet op de extra onderwijsuren ongegrond is verklaard.

Afwijzing verzoek laptop op cel

Ten aanzien van het standpunt van de directeur dat klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag dient te worden verklaard, overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde zich beklagen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Met een dergelijke beslissing wordt gelijkgesteld een verzuim of een weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

Eerst in beroep heeft de directeur – naar aanleiding van de in de uitspraak van de beklagrechter opgenomen opmerking van klager dat hij na binnenkomst (op 5 juli 2018) direct heeft verzocht om een laptop op cel – naar voren gebracht dat onderzoek heeft uitgewezen dat klager, in tegenstelling tot hetgeen in het eerdere verweerschrift staat opgenomen, direct na binnenkomst om een laptop op cel heeft verzocht en dat dit verzoek door het toenmalige afdelingshoofd is afgewezen. Om die reden zou alsnog moeten worden geconcludeerd dat klager te laat beklag heeft ingesteld en zou hij alsnog niet-ontvankelijk in het beklag moeten worden verklaard. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende duidelijk geworden wanneer klagers verzoek is afgewezen door het afdelingshoofd, nu de beslissing niet op schrift is gesteld en de directeur evenmin een datum van deze beslissing heeft genoemd. Gelet hierop ziet de beroepscommissie geen aanleiding om te oordelen dat klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn beklag.

Inhoudelijk kan hetgeen in beroep ten aanzien van de afwijzing van het verzoek is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Tegemoetkoming onnodige vertraging beklagprocedure

De beklagrechter heeft aan klager een tegemoetkoming van €10,- toegekend wegens de onnodige vertraging van de beklagprocedure door toedoen van de directeur. Het op grond van de rechtspraak in het kader van de Pbw toekennen van een tegemoetkoming kan plaatsvinden wanneer bij een gegrondverklaring tevens is geconstateerd dat de klager ongemak heeft ondervonden als gevolg van de bestreden beslissing. Het toekennen van een tegemoetkoming op de door de beklagrechter gehanteerde grond kent geen wettelijke grondslag in de Pbw. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klager in onderhavige zaak ongemak heeft ondervonden door de (onvoldoende gemotiveerde) afwijzende beslissing op het verzoek om een laptop. Klager verblijft thans niet meer in de PI Nieuwegein. De gevolgen van de bestreden beslissing zijn niet meer ongedaan te maken. De beroepscommissie kan zich derhalve verenigen met de toegekende tegemoetkoming, zij het op een andere grond. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de laptop ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de tegemoetkoming ongegrond bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de grond.

Deze uitspraak is op 9 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven