Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8491/JA, 16 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8491/JA

    

Betreft [klager]

Datum 16 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op 18 mei 1999 (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen (RE 2020/21, RE 2020/24, RE 2020/25, RE 2020/29, RE 2020/55 en RE 2020/56):

a.  de beslissing tot verlenging van het instroomprogramma; en

b.  de omstandigheid dat klager in strijd met de wet een te beperkt aantal uren mag deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten;

 

De beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad heeft op 23 oktober 2020 beklag a. gegrond verklaard en klager daarbij een tegemoetkoming van €15,- toegekend en beklag b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. R. Polderman en de directeur van de JJI  (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a: klager kan zich niet verenigen met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming, omdat hij onrechtmatig in het instroom- of doseerprogramma heeft verbleven. Er is in totaal 17 dagen sprake geweest van een onwettige kamerplaatsing of instroomprogramma, waar volgens de standaardtegemoetkomingsbedragen van de RSJ €10,- per dag tegenover staat. Aangezien het aan klager opgelegde instroomprogramma in formeel opzicht nooit is verlengd – klager is immers niet gehoord en hem is de schriftelijke beslissing niet uitgereikt – heeft hij recht op een hogere tegemoetkoming, namelijk €170,-.

 

Beklag b: volgens het door de directeur overgelegde dagprogramma kon klager op woensdag, zaterdag en zondag slechts acht uur van zijn kamer zijn. Dat heeft in totaal tien dagen geduurd. Op grond van artikel 22 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft klager echter het recht om ten minste 8,5 uur aan gemeenschappelijke activiteiten deel te nemen. Ook werd het wettelijk vereiste aantal uren per week van ten minste 77 uur steevast niet gehaald. Een op handen zijnde overplaatsing is geen legitiem argument om klagers schoolgang te beperken en hem andere rechten te onthouden. Klager verzoekt om een tegemoetkoming voor elke dag dat de inrichting in verzuim is geweest en het feit dat klager slechts 75 uur per week buiten zijn kamer mocht verblijven.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

De beklagrechter heeft beklag a. gegrond verklaard en daarbij, kort gezegd, geoordeeld dat de beslissingen tot verlenging van het instroomprogramma onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De beklagrechter heeft – voor zover hier relevant – het volgende overwogen: ‘‘Nu er geen schriftelijke beslissingen zijn opgemaakt, is niet gebleken dat klager (telkens) is gehoord en dat er (telkens) overleg heeft plaatsgevonden met een gedragswetenschapper voordat deze beslissingen zijn genomen. De beklagrechter is dan ook van oordeel dat het beklag ten aanzien van de twee verlengingen van het inloopprogramma gegrond moet worden verklaard, nu er tweemaal is verzuimd klager te horen en er tweemaal geen schriftelijke mededeling is uitgereikt. Klager komt een tegemoetkoming toe van € 15,= nu hij onrechtmatig twee weken en 3 dagen in een beperkter dagprogramma heeft moeten verblijven.’’

 

De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Anders dan de beklagrechter, ziet zij geen aanleiding om aansluiting te zoeken bij de voor volwassenen gebruikelijke (lagere) tegemoetkomingen, maar klagers beroep gegrond te verklaren en, gelet op de hierboven weergegeven overwegingen van de beklagrechter, een hogere tegemoetkoming vast te stellen die correspondeert met de voor jeugdigen vastgestelde tegemoetkomingsbedragen ingeval van vormverzuimen, namelijk €40,- (4 vormverzuimen x €10,-).

 

Beklag b.

Op grond van artikel 23, eerste en tweede lid, van de Bjj werd klagers deelname aan gemeenschappelijke activiteiten voor de duur van ruim twee weken beperkt tot ten minste 8,5 uur op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag en tot 8 uur op woensdag, zaterdag en zondag. Wat in beroep is aangevoerd ten aanzien van beklag b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 16 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven