Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8079/JA, 16 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer  R-20/8079/JA

 

Betreft [klager]

Datum 16 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat het vermelden van zijn achternaam, geboortedatum en kamernummer op het naambordje van zijn kamer in strijd is met de privacywetgeving.

 

De beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Juvaid te Veenhuizen heeft op 5 juni 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Ju 2018-000091). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. P.R. Logemann en de directeur van de JJI Juvaid (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft de uitspraak van de beklagrechter eerst op 11 september 2020 ontvangen, zodat hij ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Verder is zijn invrijheidstelling geen argument om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Op het naambordje van klagers kamer is zijn volledige naam, geboortedatum en registratienummer vermeld met daarbij een foto van zijn gezicht. Dat is in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De combinatie van zijn volledige naam en zijn geboortedatum zijn te herleiden naar een uniek persoon, zodat deze gegevens niet zonder databescherming mogen worden verwerkt. Externen, zoals schoonmakers, bedrijven en bezoekers, hebben toegang tot de afdeling en kunnen zelfs eenvoudig het kaartje meenemen. Klager verzoekt om zijn beroep mondeling te behandelen en om een tegemoetkoming.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Ontvankelijkheid beroep

Artikel 74, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalt dat het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na de dag van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak of na de dag van de mondelinge mededeling van de uitspraak moet worden ingediend.

 

Het beroep van klager is gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter van 5 juni 2019. Vanuit de inrichting is desgevraagd te kennen gegeven dat deze uitspraak op 6 juni 2019 aan klager en de directeur is toegezonden. Het beroepschrift is gedateerd op 12 september 2020 en is op 15 september 2020 op het secretariaat van de RSJ ontvangen.

 

In de uitspraak van de beklagrechter is opgetekend dat klager op 18 oktober 2018 in vrijheid is gesteld, dat hij ten tijde van de uitspraak niet meer in de inrichting verbleef en dat van hem geen woon- of verblijfsplaats bekend was. Vanuit de inrichting is desgevraagd bevestigd dat klager (andere) uitspraken van de beklagrechter of -commissie na oktober 2018 niet heeft ontvangen, omdat er van klager geen adres bekend was. Daarbij stelt klager onweersproken dat hij de onderhavige uitspraak van de beklagrechter pas op 11 september 2020 heeft gekregen.

 

Gezien het voorgaande gaat de beroepscommissie ervan uit dat klager tijdig beroep heeft ingesteld. Zij zal klager daarom in zijn beroep ontvangen.

 

Ontvankelijkheid klacht

De beklagrechter heeft overwogen dat klager vanwege zijn invrijheidstelling op 18 oktober 2018 geen belang meer heeft bij een beslissing op zijn klacht en heeft klager om die reden niet-ontvankelijk verklaard in deze klacht.

 

De beroepscommissie kan zich niet vinden in dit oordeel. Ten tijde van de indiening van zijn klacht was klager jeugdige in de zin van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, op grond waarvan hij gerechtigd was een klacht in te dienen. Het is aan de beklagrechter om klagers klacht in behandeling te nemen, de rechtmatigheid en/of de redelijkheid van de bestreden beslissing te beoordelen en in het voorkomende geval te bepalen of een (financiële) tegemoetkoming aan klager is geboden. Klagers invrijheidstelling maakt dat in dit geval niet anders. Gezien het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

Op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (tenuitvoerleggingsgegevens) is in beginsel niet de AVG, maar de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat ook in deze zaak het geval. Onder ‘gegevensbestand’ moet volgens artikel 1, aanhef en onder o, van de Wjsg – voor zover relevant – worden verstaan: elk ander gestructureerd geheel van tenuitvoerleggingsgegevens dat op een functioneel of geografisch bepaalde wijze is verspreid. De beroepscommissie is van oordeel dat het naambordje, met de daarop (in papieren vorm) verwerkte persoonsgegevens van klager, onder deze definitie kan worden geschaard.

 

Op grond van artikel 51a, eerste lid, van de Wjsg worden tenuitvoerleggingsgegevens verwerkt, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van een wettelijke taak of het nakomen van een andere wettelijke verplichting.

 

Op grond van artikel 51b, eerste lid, in samenhang met artikel 3 van de Wjsg worden tenuitvoerleggingsgegevens slechts verwerkt voor zover dit behoorlijk en rechtmatig is, de gegevens rechtmatig zijn verkregen en de gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.

 

In het belang van de orde en de veiligheid in de inrichting is het noodzakelijk dat jeugdigen kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van het naambordje op de deur van hun kamer. Uit het dossier blijkt dat de directeur naar aanleiding van klagers klacht heeft gemeend om bepaalde persoonsgegevens op het naambordje weg te halen en de gegevens te beperken tot: de naam van de groep, het kamernummer, klagers voornaam en een foto van zijn gezicht. De beroepscommissie maakt hieruit op dat er ten onrechte niet-noodzakelijke gegevens van klager op het naambordje stonden vermeld. Het beklag dient daarom gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie ziet echter geen reden klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat de directeur de nodige stappen heeft ondernomen om klagers privacy te beschermen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 16 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven