Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6050/GA, 3 augustus 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6050/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 3 augustus 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn overplaatsing naar een andere afdeling en de omstandigheid dat hem deze beslissing niet onverwijld is uitgereikt.

 

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 6 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard (DC-2019-719). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. F.W. Verbaas, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het DC Rotterdam in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Voor zover klager klaagt over het tijdsverloop tussen het indienen van het klaagschrift en de uitspraak van de beklagcommissie, stelt de beroepscommissie voorop dat de wetgever geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan het overschrijden van de in artikel 67, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) genoemde termijnen.

 

Uit de stukken volgt dat op 1 december 2019 door de inrichting is geconstateerd dat het bezoek van klager contrabande heeft ingevoerd, teneinde deze aan klager te overhandigen. Klager heeft hiervoor geen disciplinaire straf opgelegd gekregen, maar is voor minimaal vier weken overgeplaatst naar afdeling D. De directeur heeft te kennen gegeven dat de beslissing van 3 december 2019, waarnaar klager verwijst, de schriftelijke mededeling van de bezoekontzegging betreft.

 

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de overplaatsing van een gedetineerde naar een andere afdeling binnen de inrichting een door of namens de directeur jegens een gedetineerde genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. Hoewel de wet niet vereist dat deze beslissing op schrift moet worden gesteld, acht de beroepscommissie dit – gelet op de aard van de beslissing – wel wenselijk. De directeur was gelet op het voorgaande evenwel niet gehouden om klager de beslissing tot de interne overplaatsing (onverwijld) schriftelijk uit te reiken. Bovendien staat vast dat klager op 3 december 2019 een schriftelijke mededeling van de bezoekontzegging heeft ontvangen, waarin ook staat vermeld dat klager in verband met het incident minimaal vier weken op afdeling D zal worden geplaatst. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 augustus 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven