Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6069/GA, 27 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6069/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 27 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij tijdens het vervoer naar en van het ziekenhuis en in het ziekenhuis ten onrechte is voorzien van handboeien.

 

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 6 februari 2020 het beklag gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend (DC-2019-669). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers gemachtigde, […] (Meldpunt Vreemdelingendetentie), heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie heeft bepaald dat klager niet behoeft te worden gecompenseerd, omdat zij zich onvoldoende geïnformeerd acht over het door klager geleden ongemak. Klager is het niet eens met deze beslissing. Immers, niet is betwist dat klager onrechtmatig is geboeid.

 

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft bepaald dat de onrechtmatige toepassing van vrijheidsbeperkende middelen, zoals handboeien, een vernederende en/of onmenselijke behandeling kunnen opleveren in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen in veel gevallen onlosmakelijk verbonden is aan het gevangeniswezen, kan dit desalniettemin een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Doordat de individuele risicoanalyse in klagers geval ontbreekt, kan er worden aangenomen dat klager onrechtmatig is geboeid. De reden voor het boeien blijft onbekend. Echter, aangenomen kan worden dat indien er een specifieke reden bestond voor het boeien, zoals agressie, dit wel zou volgen uit de stukken. Klager stelt dat hij rustig en coöperatief was. Toch kan er niet met zekerheid worden vastgesteld of het de bedoeling was van het dienstdoende personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) om klager te vernederen. Het niet in acht nemen van de persoonlijke situatie en gevolgen voor klager door deze behandeling, getuigt niet van enig respect.

 

De duur van het boeien was niet bijzonder lang, doch wel gedurende het hele doktersconsult. De mentale en fysieke gevolgen voor klager waren ernstig. Hij moest immers geboeid door een openbaar ziekenhuis lopen, waar veel mensen hem hebben gezien. Klager schaamde zich heel erg. Daar komt bij dat klager naar het ziekenhuis moest vanwege nierklachten. Door deze klachten heeft hij veel pijn in zijn lichaam. Het gebruik van handboeien en buikriem bij klager heeft zijn gezondheid niet bevorderd.

 

De ernst van dit voorval is aanzienlijk. Het Meldpunt Vreemdelingendetentie heeft de afgelopen jaren regelmatig klachten ingediend over het toepassen van vrijheidsbeperkende middelen zonder dat hier een individuele risicoanalyse aan voorafgegaan is. Er kan dan ook worden gesproken van een structureel probleem. Juist vanwege de regelmaat waarmee dit probleem zich voordoet, is het belangrijk om een precedent te scheppen. Dit kan door middel van het toewijzen van een hogere tegemoetkoming dan de gebruikelijke €50,-, omdat daarmee de ernst van dit structurele probleem wordt benadrukt. Tegelijkertijd kan dit er op den duur toe leiden dat vreemdelingen met meer bedachtzaamheid worden vervoerd.

 

Geconcludeerd kan worden dat klager is onderworpen aan een onmenselijke en vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Deze conclusie lijdt er tevens toe dat klager aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming voor het geleden ongemak. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming van €600,- toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Het klaagschrift bevat de verkeerde datum van de beslissing van de directeur en geeft, zoals de beklagcommissie stelt, slechts in het algemeen weer dat klager geboeid is geweest en benadrukt niet specifiek de momenten waarop klager geboeid was. In het klaagschrift lijkt te worden gesteld dat klager zowel tijdens het vervoer als in het ziekenhuis geboeid is geweest. Dat is echter onjuist, zoals blijkt uit de brief van de DV&O.

 

Voor zover de beroepscommissie al meegaat in het verzoek tot het toekennen van een tegemoetkoming, acht de directeur het toekennen van een hogere tegemoetkoming van €600,- onredelijk. Indien wordt overgegaan tot het toekennen van een tegemoetkoming, verzoekt de directeur klager een tegemoetkoming van €30,- toe te kennen.

 

3. De beoordeling

Klager heeft de volgende situatie geschetst inzake de momenten van het al dan niet geboeid te zijn geweest. Ten tijde van het vervoer in het busje van de DV&O heeft klager een buikriem omgehad. Bij aankomst in het ziekenhuis werden klager tevens handboeien omgedaan. Tijdens het consult met de dokter is klager geboeid gebleven. Toen klager weer terug in het busje van de DV&O zat, zijn de handboeien afgedaan. De buikriem bleef echter wel om totdat klager weer aankwam bij het DC Rotterdam.

 

De directeur heeft aangevoerd dat de hiervoor geschetste situatie niet klopt. Uit een brief van de DV&O d.d. 13 januari 2020 volgt dat klager tijdens het vervoer naar en van het ziekenhuis niet is voorzien van vrijheidsbeperkende middelen. Klager is bij aankomst in het ziekenhuis middels een boeiluik wel voorzien van vrijheidsbeperkende middelen. Dit is herhaald op de terugweg (de beroepscommissie begrijpt: de weg vanuit het ziekenhuis naar het vervoersbusje van de DV&O).

 

Vast staat dat klager voorzien is geweest van vrijheidsbeperkende middelen en dat het beklag gegrond is verklaard. Hoewel de standpunten inzake het al dan niet voorzien zijn geweest van vrijheidsbeperkende middelen tijdens het vervoer naar en van het ziekenhuis tegenover elkaar staan, kan in ieder geval worden vastgesteld dat klager in het ziekenhuis geboeid is geweest. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager daarvan ongemak ondervonden. Dat klager in het klaagschrift een andere datum van het ziekenhuisbezoek – van te weten één dag verschil – heeft benoemd dan de directeur, doet daar niet aan af, nu het feitencomplex hetzelfde blijft. De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal het beroep daarom gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €30,- (vgl. RSJ 6 mei 2020, R-19/3700/GA en RSJ 21 november 2011, 11/1555/GA).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Deze uitspraak is op 27 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven