Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1934/GV, 10 augustus 2007, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1934/GV

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, almede de nadere reactie van 4 augustus 2007, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 juli 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager verbleef voorheen, van 27 januari 2006 tot 16 mei 2006, in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Maashegge te Overloon. In die periode is hij driemaal met regimair verlof geweest en keerde
telkenmale terug. Van 17 mei 2006 tot 18 juli 2006 onderging hij elektronisch toezicht (e.t.). Hij verbleef in de woning van een mededader. Deze kreeg bezoek van een andere verdachte, tegen wie klager een belastende verklaring had afgelegd. Deze
verdachte wilde dat klager zijn verklaring zou herroepen. Toen hij weigerde is klager met de dood bedreigd. Uit angst heeft hij zich toen aan de detentie onttrokken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft zich gedurende eerdere detenties onttrokken. Ook gedurende deze detentie heeft hij zich hieraan onttrokken vanaf mei 2006. Uiteindelijk is klager op 20 februari 2007 gearresteerd.
Klager heeft er bewust voor gekozen zich aan zijn detentie te onttrekken. Hem is aangegeven, nadat hij van de reden van zijn onttrekking melding had gemaakt, zich te melden in de penitentiaire inrichting administratief (p.i.a.) waar hij ten tijde van
zijn e.t. onder viel, teneinde te bekijken wat de mogelijkheden waren om zijn e.t. te continueren. Hieraan heeft hij geen gehoor gegeven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege klagers recente onttrekking.

De advocaat-generaal heeft aangegeven dat klager is veroordeeld voor ernstige feiten die zijn gepleegd door klager omdat er een bepaalde druk op hem werd uitgeoefend. Vermoedelijk hebben de slachtoffers nu niet veel te duchten van klager.
De politie Hoogeveen heeft aangegeven dat geen bezwaar bestaat tegen het doorbrengen van verlof op het door klager opgegeven adres van zijn vader, maar dat zijn vader uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het niet mogelijk is in de periode dat hij in het
ziekenhuis is opgenomen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens onder meer overtreding van de Opiumwet, brandstichting en bedreiging. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van vier maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst
mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 september 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 38 dagen en 12 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager zich (in elk geval) tijdens zijn huidige detentie heeft onttrokken aan zijn detentie een zodanige contra-indicatie vormt voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigt. Dit klemt te meer nu klager, die stelt uit vrees voor een medeverdachte zich aan zijn e.t. te hebben onttrokken, de mogelijkheid is geboden, zich te melden bij de p.i.a. teneinde te bekijken welke mogelijkheden er voor
klager waren. Daaraan heeft hij geen gehoor gegeven. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten
van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.J. van Oostveen en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 10 augustus 2007

secretaris voorzitter

Naar boven