Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7497/GA, 1 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7497/GA             

           

Betreft [klager]            Datum 1 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft klagers verzoeken tot incidenteel verlof aangehouden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 6 juli 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (ZS-ZN-2020-099). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. D.A.W. Dekker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De casemanager heeft, namens de directeur, het door klager ingediende verzoek om (incidenteel) verlof ingetrokken, waardoor sprake is van een beklagwaardige beslissing. De directeur heeft voorts onvoldoende voortvarend beslist op deze verlofaanvraag, terwijl klager belang heeft bij een tijdige beslissing. Op 16 maart 2020 heeft klager een verlofaanvraag ingediend, waarbij de casemanager heeft aangegeven dat de ontwikkelingen rondom de coronamaatregelen in de gaten zullen worden gehouden. Tot op heden is op dit verzoek echter niet gereageerd. De bestreden beslissing dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Standpunt van de directeur

De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. De beklagrechter heeft geoordeeld dat de directeur ten tijde van de klacht niet anders kon dan klagers verlofaanvraag (tijdelijk) niet in behandeling nemen. Aangezien de directeur gebonden was aan de landelijk getroffen coronamaatregelen, heeft hij niet nagelaten of geweigerd om (tijdig) te beslissen op klagers verlofaanvraag. Volgens de beklagrechter is er sprake van een algemeen in de inrichting geldende noodmaatregel. Tegen een dergelijke regel staat op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet geen beklag open, tenzij deze regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Dat laatste is niet het geval. Klager heeft in beroep geen nieuwe gronden aangevoerd.

3. De beoordeling

Klager was sinds 19 januari 2020 gedetineerd. Hij was eerst voorlopig gehecht en onderging aansluitend een gevangenisstraf van zes maanden, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, wegens gekwalificeerde diefstal. Op 14 oktober 2020 is klager in vrijheid gesteld.

Klagers verzoek om incidenteel verlof is aangehouden, althans dit verzoek is niet (verder) in behandeling genomen, omdat ten tijde van de verlofaanvraag op grond van de landelijk getroffen coronamaatregelen sprake was van algehele opschorting van verloven van gedetineerden. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat dit zou zijn gericht tegen een algemene regel. De beroepscommissie kan zich met dat oordeel niet verenigen. Er staat immers beklag open tegen zowel het niet voortvarend handelen van de casemanager als het weigeren van de directeur om een beslissing te nemen op een verzoek. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Het is ten aanzien van een verlofaanvraag niet aan de directeur of de casemanager om te beslissen dat de gedetineerde het verzoek niet kan indienen of dat dit verzoek aangehouden moet worden. In de gegeven omstandigheden is het weliswaar goed voorstelbaar dat met de gedetineerde wordt besproken of het niet verstandiger is om te wachten met het indienen van een verzoek, maar het is aan de gedetineerde om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan hetzij de directeur hetzij de Minister voor Rechtsbescherming om daarop te beslissen. In dat laatste geval stuurt de directeur het verzoek, vergezeld van een advies, door naar de Minister voor Rechtsbescherming.

Nu klagers verzoek in strijd met de wet niet in behandeling is genomen zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet evenwel geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen omdat op grond van de destijds geldende landelijke coronamaatregelen, waaronder de algehele opschorting van verloven van gedetineerden, een afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof in verband met een sollicitatiegesprek op 1 april 2020 en een afspraak met het sociaal loket op 14 april 2020 in redelijkheid te rechtvaardigen was (vergelijk RSJ 19 oktober 2020, R-20/7704/GA).

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 1 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven