Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20409/GA, 1 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/20409/GA

 

Betreft [Klager] Datum 1 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 27 januari 2021 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

 

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 25 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (SC 2021/042). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er zijn geen incidenten voorgevallen dan wel andere omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat hij vanuit deze stoornis gevaar veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat klager enige terughoudendheid heeft tot zijn behandeling en medicatie, komt doordat hij al anderhalf jaar binnen een ISD-traject verblijft en binnenkort, zonder dat er iets is geregeld voor zijn resocialisatie, in vrijheid zal worden gesteld.

 

Verder voldoet de gekozen dwangbehandeling niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Een alternatief zou geboden moeten worden, zeker vanwege de bijwerkingen van de medicatie.

 

Daarnaast is met het oog op voornoemde invrijheidsstelling, dwangmedicatie niet de oplossing. Er zal naar een structurele oplossing voor de probleemgebieden van klager worden gezocht in de aankomende periode.

 

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar de stukken in het dossier. De bestreden beslissing is volstrekt noodzakelijk en doelmatig. In aanvulling daarop verwijst hij naar de toelichting – als reactie op het beroep – van de behandelend psychiater. Deze reactie houdt het volgende in.

 

Klager ontkent de door de begeleiding en behandelaren beschreven achterdocht. Hierdoor is verantwoorde resocialisatie (nog) niet mogelijk. Er is sprake van een langdurige reeks aan agressie gerelateerde incidenten, die voor klager bij zijn “normale” gedrag zijn gaan horen. Klager staat niet open voor gedragsmatige interventies, omdat hij ontkennend staat tegenover de waarnemingen van gedragsdeskundigen en eigen gedragingen normaliseert. Klager is niet in staat gebleken om achterdocht en agressieopbouw en de samenhang hiertussen, in de loop van de jaren te (h)erkennen. Volgens klager heeft hij geen behandeling nodig, omdat er niets met hem aan de hand is. Het klopt niet dat er een mogelijkheid is om hem een alternatieve (medicamenteuze) behandeling aan te bieden.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

 

Uit psychiatrisch onderzoek is gebleken dat bij klager duidelijk sprake is van paranoïde interpretatie en gedachteninhoud op momenten dat aandacht vanuit zijn omgeving (neutraal en exploratief) op klager is gericht. Klagers primaire respons laat zien dat hij direct conclusies formuleert vanuit afweer, die bijdragen aan afweer en fysieke spanningsopbouw. Ook blijft klager langere tijd in eigen conclusies en agressie bevestigende gedachten hangen, ondanks pogingen deze te ondervangen. Klager verheft zijn stem en hij overschreeuwt begeleiding of onderzoekers. In contact met de psychiater en psycholoog, toont klager zich achterdochtig en heeft hij de overtuiging dwarsgezeten te worden. Dit is waarneembaar als aan hem wordt gevraagd naar zijn beleving en kant van het verhaal. Klager herkent zich niet in kwetsbaarheden, normaliseert en externaliseert conflict- en agressiemomenten en ontkent iedere vorm van achterdocht.

 

Klager is geplaatst op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden, vanwege voortdurende spanningen en conflicten met derden in de eerdere inrichting. Klager heeft daar bewust een schilmesje achtergehouden. Er werd een duidelijke samenhang gezien tussen psychotische achterdocht en beperkt begripsvermogen en afwijkende gedragingen. Er werd gezien dat de opbouw van agressie in contact met derden door deze achterdocht en afwijkende gedragingen, duidelijk werd versterkt.

 

Gezien de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende symptomatologie zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Cognitief gedragsmatige interventies hebben niet geleid tot verandering van het functioneren van klager. Er lijkt – gelet op de psychopathologie – geen andere optie te zijn dan het gebruik van medicatie. Klager wordt intensief besproken door de psychiater, behandelcoördinator, mentoren en begeleidend personeel. Hij staat echter niet open voor behandeling van de door hemzelf ontkende gedragingen en kwetsbaarheden.

 

Ondanks dat klager minder afwerend en agressief overkomt in contact, minder achterdochtig imponeert sinds de opbouw van antipsychotica, weigert klager mee te werken aan behandeling die kan bijdragen aan een zinvol ISD-traject. De verwachting is dat na behandeling van de achterdocht door middel van medicatie, een begin kan worden gemaakt met parallelle vormen van inzicht gevende begeleiding. Actuele behandeling met medicatie, heeft duidelijk invloed door vermindering van achterdocht, waardoor klager zich minder vijandig bejegend voelt in contact. Hierdoor neemt het risico op conflicten en agressie naar derden af.

 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is.

 

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar (op maatschappelijke teloorgang) dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

 

Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen, namelijk klagers vrijwillige inname van medicatie. Uit de stukken blijkt namelijk dat nadat klager antipsychotica had ingenomen (of toegediend had gekregen) zijn toestandsbeeld en gedrag aanzienlijk zijn verbeterd, in die zin dat contact met hem mogelijk was en hij bereid was deel te nemen aan behandelonderdelen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 1 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven