Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21164/GV, 25 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21164/GV

    

Betreft [klager]

Datum 25 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 april 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. U. van Ophoven, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie à vier dagen, teneinde de bevalling van zijn vriendin te kunnen bijwonen en haar in de periode rondom de bevalling te kunnen bezoeken.

 

Het door de reclassering – niet onderbouwde – als hoog ingeschatte recidiverisico wordt klager op onbegrijpelijke gronden tegengeworpen. Het reclasseringsadvies van 5 februari 2021 is gedateerd en ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd, omdat dit advies niet is uitgebracht in het kader van klagers verzoek om strafonderbreking, maar ten behoeve van zijn eventuele detentiefasering. De opsteller van het advies heeft klagers raadsman te kennen gegeven het er niet mee eens te zijn dat dit advies voor een andersoortig doeleinde is gebruikt. Klager bestrijdt de niet met stukken onderbouwde stelling van verweerder dat dit onderscheid, volgens de inlichtingen van dezelfde reclasseringsmedewerker, niets afdoet aan de conclusie van het advies. In vergelijking met strafonderbreking brengt detentiefasering een veel verdergaand stelsel van vrijheden met zich en ook de houding van de gedetineerde ten opzichte van het delict is van veel groter gewicht. Verder is het (recidive)risico bij een onbegeleid verlof anders dan bij vrijheden die in het kader van detentiefasering worden verleend. Ook is een mogelijk recidiverisico vanwege de korte duur van de strafonderbreking te verwaarlozen.

 

Klager is niet voornemens het verlofadres gedurende de strafonderbreking te verlaten en is er geenszins bij gebaat om nieuwe strafbare feiten te plegen. Daarnaast heeft klagers vriendin, anders dan in het reclasseringsadvies is opgetekend, bevestigd dat zij inmiddels op de hoogte is van het feit dat klager voor een zedendelict is veroordeeld. Klager wilde destijds niet dat de reclassering met zijn vriendin zou spreken over het door hem gepleegde delict, maar wilde dat graag op zijn eigen tijd en manier doen. Hun relatie is door deze gebeurtenis niet verstoord, maar zijn vriendin wenst juist dat klager ook bij hun tweede kind een rol zal spelen in de opvoeding en verzorging. Het feit dat zij onderling intensief contact onderhouden, blijkt onder meer uit de omstandigheid dat klager zijn kind, mede ten behoeve van het onderhavige verzoek, prenataal heeft erkend.

 

Ook gezien de positieve adviezen van het wijkteam, de politie en het multidisciplinair overleg (mdo) alsook klagers positieve gedrag in de inrichting, dient klagers verzoek tot strafonderbreking te worden toegewezen. Het is voor klager en zijn vriendin belangrijk dat hij bij de bevalling aanwezig kan zijn en een band kan opbouwen met zijn kind.

 

Standpunt van verweerder

Het is onjuist dat het reclasseringsadvies van 5 februari 2021, dat ziet op klagers re-integratie, niet voor zijn verzoek om strafonderbreking kan worden gebruikt. Uit de inlichtingen van de bij dit advies betrokken reclasseringsmedewerker blijkt dat het ontbreken van behandeling en de als hoog ingeschatte risico’s evengoed relevante omstandigheden zijn bij klagers verzoek om strafonderbreking. Daarnaast is het de reclasseringsmedewerker geweigerd om onderzoek te doen naar het door klager aangedragen verlofadres van zijn vriendin. Klagers wens om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn, is begrijpelijk, maar is gelet op de aanwezige risico’s en de uitgebrachte negatieve adviezen niet mogelijk. Klager is wel een begeleid incidenteel verlof toegezegd om een kraambezoek te kunnen afleggen.

 

Uitgebrachte adviezen

De reclassering heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers (eventuele) detentiefasering. Het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade worden als hoog ingeschat. In verband met klagers ontkennende houding ten aanzien van het delict, dient met het oog op de relevante risicoverhogende factoren vooreerst te worden ingezet op behandeling en het vergroten van ziekte-inzicht en probleembesef. Een klinische behandeling is het meest passend, mede gezien het feit dat ambulante behandeling eerder niet van de grond is gekomen en een dergelijke behandeling, naar de inschatting van de reclassering, evenmin voldoende toereikend en mogelijk zal zijn. Tot op heden is nog niets ondernomen om de aanwezige risico’s te beperken, waardoor de risico’s buiten een beveiligde setting kunnen worden ingeschat als verhoogd. Resocialisatie aan de hand van een detentie- en re-integratieplan is eerst dan aan de orde, indien is gewerkt aan de bij klager geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek.

 

De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft, ondanks klagers positieve gedrag in de inrichting en in tegenstelling tot het advies van het mdo, negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. De vrijhedencommissie heeft onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van de strafonderbreking, in verband met het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico. Daarnaast geeft klager, volgens het reclasseringsadvies, bij zijn directe omgeving geen openheid van zaken over de gebeurtenissen rondom het gepleegde delict. De directeur adviseert evenwel positief ten aanzien van een begeleid incidenteel verlof ten behoeve van een kraambezoek.

 

Het Openbaar Ministerie heeft bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking, vanwege het als zeer hoog ingeschatte recidiverisico, in combinatie met het feit dat klager het door hem gepleegde delict ontkent. Daarnaast weigert hij onderzoek te laten doen naar het woonadres van zijn vriendin, terwijl hij tijdens een eventuele strafonderbreking juist op dat adres wenst te verblijven. Klager zou eventueel bij zijn ouders kunnen verblijven, maar die zijn niet op de hoogte van het door hem gepleegde delict. Tot slot kan ten behoeve van het door klager aangedragen verlofdoel worden volstaan met een verlof van enkele dagen.

 

Volgens het Informatiepunt Detentieverloop worden in deze zaak geen slachtoffers geïnformeerd. Bij het slachtofferloket Noord-Nederland zijn aan de zijde van het slachtoffer geen wensen bekend dan wel andere bijzonderheden.

 

Het Zorg- en Veiligheidshuis [plaats] heeft te kennen gegeven dat ‘van buiten’ geen bezwaren zijn tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager. Bij een toewijzende beslissing op klagers verzoek zal tussen klager, het Veiligheidshuis en het wijkteam een gesprek plaatsvinden.

 

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres van klagers vriendin en dit adres in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 5 oktober 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf maanden, wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje, (mede) bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Daarnaast dient klager een gevangenisstraf van vier weken te ondergaan wegens mishandeling, gevolgd door een gevangenisstraf van zes maanden, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 10 april 2022.

 

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

 

Klager verzoekt om strafonderbreking vanaf 1 juni 2021 voor de duur van drie à vier dagen, teneinde de bevalling van zijn vriendin te kunnen bijwonen en haar in de periode rondom de bevalling te kunnen bezoeken. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, in verband met de bij het verlenen van strafonderbreking aanwezige risico’s.

 

Blijkens het reclasseringsadvies van 5 februari 2021 worden het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade ingeschat als hoog. In verband met klagers veroordeling voor een zedendelict is daarbij verdiepende diagnostiek uitgevoerd met behulp van de risicotaxatie-instrumenten Static-99R en Stable, aan de hand waarvan respectievelijk een matig-hoog en een hoog risicoprofiel naar voren is gekomen. De risico-inschatting is, kort gezegd, gebaseerd op het feit dat beschermende factoren goeddeels ontbreken en dat geen vooruitgang is geboekt ten aanzien van de relevante risicoverhogende factoren, waaronder klagers drugsgebruik, schuldenproblematiek, criminele netwerk en beperkte copingvaardigheden. De reclassering acht een klinische behandeling noodzakelijk om aan klagers persoonlijkheidsproblematiek te werken, alvorens resocialisatieactiviteiten aan de orde kunnen zijn. In het reclasseringsadvies is met betrekking tot de aanwezige risico’s verder opgemerkt dat klager, ondanks eerdere ambulante en klinische behandelingen, recidiveert en dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van agressiedelicten en vermogensdelicten. In het kader van de persoonsgerichte aanpak, bedoeld voor personen die ernstige veiligheidsproblemen en/of ernstige overlast veroorzaken, wordt klager regelmatig in het Veiligheidshuis [plaats] besproken.

 

Bij het nemen van beslissingen over het verlenen van vrijheden aan klager dient verweerder de ten aanzien van klager relevante risico’s te betrekken. Gelet op de door de reclassering als hoog ingeschatte risico’s en op het feit dat strafonderbreking, die in onbegeleide vorm wordt verleend, vergaande vrijheden met zich meebrengt, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers verzoek om strafonderbreking, ondanks zijn positieve gedrag in de inrichting, in redelijkheid kon worden afgewezen. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b en d, van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven