Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6720/GA, 21 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6720/GA

               

Betreft […]

Datum 21 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het uiten van verbale en fysieke agressie, bezit van een geprepareerd smeermes en vernieling van rijkseigendom, ingaande op 24 maart 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 8 april 2020 het beklag kennelijk ongegrond verklaard (G-2020-224). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.H.A. Horsch, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Aanvankelijk zou de beroepscommissie partijen horen ter zitting in de PI Vught. Deze zitting kon geen doorgang vinden en gezien het feit dat er voorlopig geen zittingen mogelijk zouden zijn in deze PI, heeft de beroepscommissie klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld om hun standpunten alsnog schriftelijk (nader) toe te lichten. Door de raadsman is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2. De beoordeling

Ontvankelijkheid

De uitspraak van de beklagrechter is verzonden op 10 april 2020. Het beroepschrift is op 21 april 2020 ontvangen op het secretariaat van de RSJ. Desgevraagd is namens klager aangevoerd dat klager op 14 april 2020 op de hoogte is geraakt van de uitspraak van de beklagrechter. De dag waarop deze uitspraak is verzonden, betreft een vrijdag en deze heeft klager op zijn vroegst op dinsdag bereikt, omdat op zondag en maandag geen post wordt bezorgd. Nu klager op 14 april 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak van de beklagcommissie, is het beroepschrift naar het oordeel van de beroepscommissie tijdig ingediend zodat klager kan worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk

Vast staat dat enkele dagen na het incident is verzocht om het veiligstellen van de camerabeelden. Ook in beroep heeft klager de beroepscommissie hierom verzocht. De beroepscommissie heeft reeds eerder overwogen dat het (in beginsel) van belang wordt geacht dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure (RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA). De beroepscommissie wijst in onderhavige zaak het verzoek echter af en zal geen gevolgen verbinden aan het (mogelijk) niet veiligstellen van de camerabeelden. De camerabeelden zijn uitgekeken door het afdelingshoofd en door een bewaarder. Hun waarneming is opgenomen in het schriftelijk verslag. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan hun beider waarneming, weergegeven in de inhoud van het schriftelijk verslag, te twijfelen. Bovendien heeft klager niet concreet aangeduid wat in de weergave van het incident door/namens de directie niet zou kloppen en wat bij het zien van de camerabeelden aanvullend dan wel afwijkend zou kunnen blijken. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 21 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. C.N. Dijkstra, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven