Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19330/GB, 2 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19330/GB

      

Betreft [Klager]

Datum 2 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 januari 2021 afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Tegen de uitspraak, waarvoor klager thans in voorlopige hechtenis zit, hebben zowel het Openbaar Ministerie (OM) als klager hoger beroep ingesteld. Het appel van het OM ziet enkel op de strafmaat. In tegenstelling tot wat verweerder schrijft, is dit appel niet deugdelijk gemotiveerd. De gevangenisstraf die aan klager is opgelegd, is niet lager dan in vergelijkbare zaken het geval is. Dit is ook expliciet door de rechtbank overwogen. De kans dat – zoals het OM stelt – klager in hoger beroep een hogere straf krijgt, is buitengewoon klein.

 

Daarnaast heeft de reclassering al in juni 2020 positief geadviseerd inzake klagers deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een PP). Voor het PP heeft klager een goedgekeurd verblijfadres voor elektronische controle. De noodzakelijke 26 uren aan dagbesteding kan worden gerealiseerd bij Ex Made en de urinecontroles van klager zijn schoon. In tegenstelling tot wat verweerder schrijft, geeft de reclassering aan dat klager zich in zijn detentie positief heeft gedragen. Klager is in 2020 een maand – in verband met medische redenen – geschorst zonder bijzondere voorwaarden. Tijdens de schorsing hebben zich geen problemen voorgedaan en na afloop heeft klager zich weer netjes gemeld bij de inrichting. Het door de verweerder gestelde hoge risico op onttrekking aan voorwaarden is dan ook aantoonbaar weerlegd.

 

Klager heeft reeds een buitengewoon zware detentieperiode achter de rug. Hij kan geen bezoek ontvangen, hij kan zijn in Engeland wonende zoontje niet zien en vasthouden en hij kon vanwege de uitbraak van het coronavirus niet worden geplaatst in een ZBBI. De weigering om klager deel te laten nemen aan een PP is gelet op het voorgaande disproportioneel, onredelijk en onbillijk. Bovendien verkleint dit de kansen op een succesvolle re-integratie.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen, omdat – alle adviezen in aanmerking genomen – klager geen geschikte kandidaat is voor een PP. Hoewel de raadsvrouw aanvoert dat klagers voorlopige hechtenis probleemloos geschorst is geweest, is klager in werkelijkheid na het melden bij de inrichting direct een disciplinaire straf opgelegd wegens het invoeren van drugs. Kort na binnenkomst is klager op advies van de huisarts overgeplaatst naar het Detentiecentrum (DC) Schiphol, waar men bekend is met drugskoeriers. Er waren ernstige vermoedens dat klager tevens drugs in zijn lichaam had. In de brief van klager d.d. 21 juni 2020 valt te lezen dat hij erkent drugs te hebben ingevoerd.

 

Hoewel de reclassering onder voorwaarden positief heeft geadviseerd inzake klagers verzoek, geeft zij ook aan dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat en de risico’s op letselschade en het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. Gelet op de adviezen van het OM, het multidisciplinair overleg (MDO) en het feit dat klager tijdens zijn schorsing is gerecidiveerd, wegen de risico’s zwaarder dan het positieve advies van de reclassering. Het is verweerder ook niet duidelijk of klager is aangemeld voor een behandeling.

 

Het is spijtig te noemen dat klager last van bezoekersproblematiek heeft gehad tijdens zijn detentie. In deze bijzondere tijden waar de wereld kampt met een pandemie en de inrichtingen de daaraan gerelateerde maatregelen naleven, is klager niet de enige die last heeft van bezoekersproblematiek. Dit is evenwel geen reden, mede gelet op de contra-indicaties, hem deelname aan een PP toe te zeggen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 7 juni 2019 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een aan hem in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens – onder meer – oplichting, diefstal met geweld en overtreding van de Wet wapens en munitie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 7 juli 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder het risico op recidive en het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog acht. Daarnaast is verweerder van oordeel dat klager gedragsmatig niet geschikt is voor deelname aan een PP, omdat hij de laatste zes maanden geregeld in beeld is geweest wegens het bezit en invoer van drugs en een vechtpartij. Tot slot wordt de noodzaak tot een behandeling aanwezig geacht, maar is het verweerder niet bekend of deze al is opgestart of tijdens het PP daadwerkelijk zal plaatsvinden.

 

Uit het reclasseringsadvies volgt dat klager staat geregistreerd als een veelpleger en met het delict waar hij thans in eerste aanleg voor is veroordeeld, is gerecidiveerd in zijn proeftijd. Hoewel de reclassering het risico op recidive als hoog inschat en het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld, adviseert zij positief – onder bijzondere voorwaarden – ten aanzien van klagers deelname aan een PP.

 

Het advies van het OM, dat op 17 augustus 2020 was gegeven inzake klagers verzoek tot deelname aan een stapeltraject, geldt thans onverminderd en luidt negatief. Het MDO heeft gelet op het advies van het OM, het risico op recidive en het feit dat klager in november 2020 betrokken is geweest bij een vechtpartij eveneens negatief geadviseerd. Daarbij kon het MDO uit klagers motivatiebrief voor zijn deelname aan een PP niet opmaken waaraan hij wil werken tijdens het PP. De vrijhedencommissie heeft evenzo een negatief advies gegeven.

 

Uit het selectieadvies volgt voorts dat klager, nadat zijn voorlopige hechtenis een maand (van 18 mei 2020 tot en met 18 juni 2020) geschorst is geweest wegens medische redenen, bij terugkeer in de inrichting heeft gepoogd drugs in te voeren. Klager heeft voor het in bezit hebben van een handelshoeveelheid drugs een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Omdat klager eveneens drugs in zijn lichaam had, is hij tijdelijk overgeplaatst naar het DC Schiphol. Los van voornoemde schorsing heeft klager geen andere (minder vergaande) vrijheden genoten.

 

Gelet op deze omstandigheden, waaronder het detentieverloop, het gevaar voor recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven