Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7644/GA, 29 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/7644/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 29 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het weigeren terug te keren naar zijn meerpersoonscel (mpc), ingaande op 6 april 2020.

 

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 17 juli 2020 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZZ-2020-232). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. D.A.W. Dekker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw mr. M.L. Firet en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, gehoord op de digitale zitting van 22 april 2021.

Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is  hij niet ter zitting verschenen. Zijn raadsvrouw heeft meegedeeld dat klager is verhinderd ter zitting aanwezig te zijn en dat hij zich door zijn raadsvrouw laat vertegenwoordigen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager persisteert bij hetgeen uiteen is gezet in het klaagschrift en ter beklagzitting van 6 juli 2020. In het bijzonder wijst klager op de inhoud van de schorsingsuitspraak van 29 april 2020, S-20/3503/SGA. Klager heeft niet het risico willen lopen besmet te raken met het coronavirus. Het plaatsen van klager en zijn (potentiële) celgenoot in één cel zou tot (extra) gezondheidsrisico’s hebben geleid en was onzorgvuldig. De beklagrechter hanteert de onjuiste maatstaf door de vraag op te werpen of de directeur kan uitleggen dat het plaatsen van klager en zijn nieuwe celgenoot in één cel niet of nauwelijks tot extra gezondheidsrisico’s voor hen heeft geleid. Voor zover wel de juiste maatstaf is gehanteerd, stelt klager dat de directeur niet (afdoende) heeft uitgelegd dat het samenplaatsen van klager en zijn (potentiële) celgenoot in één cel niet tot extra gezondheidsrisico’s voor klager heeft geleid. De beslissing van 17 juli 2020 dient als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Ter zitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de omstandigheid dat volgens het destijds geldende beleid is gehandeld niet de conclusie rechtvaardigt dat zorgvuldig is gehandeld, nu de anderhalve meter op cel niet kan worden gehandhaafd. Het beleid is daarna veranderd in die zin dat gedetineerden eerst in quarantaine moeten. Daarnaast waren er medische redenen aanwezig, klager was in afwachting van een ziekenhuisbezoek. Dat de nieuwe celgenoot uit een gecontroleerde omgeving kwam is geen argument nu in penitentiaire inrichtingen ook corona-uitbraken hebben plaatsgevonden.

De directeur dient volgens klager in het kader van de uitbraak van het coronavirus voorzorgsmaatregelen in acht te nemen en risico’s, indien mogelijk, te vermijden. Daar is volgens klager in dit geval geen sprake van. De medegedetineerde is niet getest op corona. Klager weigert niet om op een mpc geplaatst te worden maar wel om met iemand van een ander cluster of een andere inrichting op cel te worden geplaatst. Klager wijst erop dat (bepaalde) personeelsleden niet tussen clusters mogen opereren. De directeur stelt dat de medegedetineerde is onderzocht en in de gaten zal worden gehouden, maar dan is het al te laat. Klager moest met iemand op cel verblijven die niet eerst twee weken in quarantaine is geplaatst. De beklagrechter heeft de onjuiste maatstaf gehanteerd en de opgelegde straf is onrechtvaardig en disproportioneel. Er bestonden alternatieven om het doel na te streven, zoals opsluiting in eigen cel of plaatsing in een andere eenpersoonscel (epc).

 

Standpunt van de directeur

De nieuwe celgenoot van klager kwam vanuit een gecontroleerde omgeving uit een andere PI en niet vanuit de vrije maatschappij. Ten tijde van de klacht waren er nog geen coronabesmettingen in de PI. De medische omstandigheden van de nieuwe celgenoot waren bekend en er was geen reden voor de medische dienst om hem of klager op een epc te plaatsen. Bovendien is het JC Zaanstad een inrichting met mpc’s.  

De directeur stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden, nu klagers celgenoot is gescreend door de medische dienst, hij klachtenvrij was en de medische dienst geen beperkingen heeft vastgesteld voor zijn verblijf in een mpc op een reguliere afdeling. De werkwijze die landelijk is opgesteld voor alle penitentiaire inrichtingen is in onderhavig geval gevolgd. Ook in andere inrichtingen wordt volgens de directeur zeer zorgvuldig omgegaan met de coronacrisis en de genomen maatregelen. De nieuwe celgenoot van klager vertoonde geen ziekteverschijnselen en had geen klachten. Hij is tijdens zijn verblijf in de PI Lelystad uitgebreid gemonitord en ook bij binnenkomst in het JC Zaanstad zijn alle procedures zorgvuldig doorlopen.

 

3. De beoordeling

Het wettelijk kader

Op grond van artikel 51, eerste lid en onder a, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, een disciplinaire straf opleggen.

Op grond van artikel 16 van de Pbw bepaalt de directeur de wijze van onderbrenging van een gedetineerde en wijst hij iedere gedetineerde een verblijfruimte toe.

Op grond van artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte (een mpc) toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. Ongeschiktheid kan – blijkens het tweede lid van dat artikel – onder meer samenhangen met diens psychische gesteldheid of gezondheidstoestand.

 

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

De beroepscommissie stelt voorop dat ten tijde van het indienen van het klaagschrift sprake was van het begin van de uitbraak van het coronavirus. In deze periode heeft de overheid in korte tijd maatregelen moeten nemen om de samenleving te beschermen tegen die uitbraak en volgden vanuit het RIVM zeer regelmatig nieuwe richtlijnen. Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 2 april 2020 staat vermeld dat nieuw inkomende gedetineerden worden gescreend op symptomen die overeenkomen met het coronavirus. Het testen van justitiabelen vindt uitsluitend plaats indien de GGD daartoe aanleiding ziet. Eerst in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 14 april 2020 staat vermeld dat gedetineerden na binnenkomst worden onderworpen aan een verscherpte medische intake en dat deze justitiabelen daarna voor een periode van twee weken op een epc worden geplaatst en gemonitord. 

 

De situatie in het JC Zaanstad ten tijde van de klacht op 6 april 2020

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat nieuwe inkomsten – ook die uit andere inrichtingen en dus ook klagers nieuwe celgenoot – bij binnenkomst worden gescreend door de medische dienst en daarna 24 uur in quarantaine geplaatst op de (tijdelijke) inkomstenafdeling. Hierna worden zij nogmaals door de medische dienst gezien en wordt de temperatuur van de gedetineerden gemeten. Hierna wordt beslist (op advies van de medische dienst) of langere quarantaine noodzakelijk is. Zo niet, dan wordt de gedetineerde overgeplaatst naar een reguliere afdeling en kan de gedetineerde deelnemen aan het (beperkte) dagprogramma. De gedetineerden worden medisch goed in de gaten gehouden. Bij geringe klachten worden gedetineerden onder toezicht gesteld van de medische dienst. 

 

Samenplaatsing mpc

De beroepscommissie overweegt dat de directeur bij de beslissing om twee gedetineerden met elkaar op één cel te plaatsen zorgvuldig dient om te gaan (vgl. RSJ 21 juli 2020, R-19/3798/GA). Hierbij dient de directeur onder meer te kijken naar de beschikbaarheid van de cellen en eventuele contra-indicaties. In dit verband merkt de beroepscommissie op dat het samenplaatsen van een gedetineerde met een medegedetineerde in een mpc vanwege de uitbraak van het coronavirus betekent dat de door het RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter niet in acht kan worden genomen. Het risico op besmetting met het coronavirus voor klager en zijn celgenoot wordt hiermee vergroot (vgl. RSJ 22 april 2021, 20/6708/GA).

De stelling van klager dat het plaatsen van klager en zijn celgenoot in één cel onzorgvuldig was, doordat zijn celgenoot niet meteen bij binnenkomst is getest en niet twee weken in quarantaine is geplaatst, is in het licht van de door de directeur hierover gedane mededelingen en de destijds geldende regels, niet aannemelijk geworden. Anders dan in RSJ 29 april 2020, S-20/3503/SGA volgt uit de inlichtingen van de directeur dat de extra gezondheidsrisico’s in geval van de plaatsing van een nieuwe celgenoot in een mpc zoveel mogelijk worden beperkt. Daarbij handelt de directeur op grond van het hiervoor vermelde beleid. Op het moment van samenplaatsing was er geen besmetting met het coronavirus in het JC Zaanstad. Ten aanzien van het argument dat de nieuwe celgenoot niet eerst veertien dagen in quarantaine is geplaatst overweegt de beroepscommissie dat dit beleid ten tijde van het indienen van de klacht nog niet van kracht was. Tot die tijd werd voornoemde werkwijze gehanteerd. Het testen van gedetineerden vond uitsluitend plaats indien de GGD daartoe aanleiding zag. De directeur mocht bij zijn beslissing tot samenplaatsing afgaan op het destijds geldende beleid en het advies van de medische dienst. De beroepscommissie begrijpt de zorgen van klager, maar de door klager aangevoerde omstandigheden betreffende de samenplaatsing kunnen niet de conclusie rechtvaardigen dat de samenplaatsing door de directeur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur onder deze omstandigheden in redelijkheid een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel kunnen opleggen, nu klager zich strafwaardig heeft gedragen door te weigeren plaats te nemen in een mpc. Ook de hoogte van de opgelegde straf acht de beroepscommissie, gelet op de Landelijke Sanctiekaart (versie mei 2019) niet disproportioneel. De voorgestelde plaatsing op eigen cel of een andere eenpersoonscel, was geen alternatief nu klager heeft aangegeven niet met de nieuwe celgenoot op een cel te willen verblijven en omdat voor klager geen contra-indicatie was afgegeven voor verblijf op een mpc. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

 

 

Deze uitspraak is op 29 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. J.B. Oreel en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven