Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5755/GA, 19 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5755/GA

      

Betreft [Klager]

Datum 19 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het te lang op de wachtlijst staan en de te late plaatsing op de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-afdeling (VU 2019/1586);

b.  het nog steeds niet zijn geplaatst op de ISD-afdeling, de omstandigheid dat Unit 7 geen ISD-bestemming heeft, het afwijken van het programma op Unit 7 ten aanzien van het programma op de ISD-afdeling en dat klager vertraging heeft opgelopen in zijn behandelingen als gevolg van zijn verblijf op Unit 7 (VU 2019/1702).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 31 december 2019 het beklag onder a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. M. Rafik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Mr. T. Urbanus heeft de zaak op 2 oktober 2020 overgenomen van mr. M. Rafik.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Unit 7 heeft geen ISD-bestemming. Artikel 9, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) een inrichting kan aanwijzen tot zowel huis van bewaring (HVB) of gevangenis als ISD. In bijzondere gevallen kan een inrichting tot zowel HVB als gevangenis worden aangewezen. Hieruit volgt echter niet dat een inrichting de bestemming van HVB én gevangenis én ISD kan hebben. Uit meerdere rapporten blijkt dat de PI Vught een aparte afdeling heeft voor de tot de ISD-maatregel veroordeelde gedetineerden. Unit 7 heeft derhalve geen ISD-bestemming.

 

Voorts wijkt klagers dagprogramma af van het aangeboden programma op de ISD-afdeling. Gedetineerden op de ISD-afdeling volgen niet het reguliere penitentiair programma, maar zij kennen op grond van Hoofdstuk 9A van de Penitentiaire maatregel eigen bijzondere bepalingen. Een coördinator van het Re-IntegratieCentrum Vught heeft aan klagers raadsman bevestigd dat er verschillen bestaan tussen de programma’s op Unit 7 en de ISD-afdeling. Dit volgt ook uit de verschillen tussen de roosters van voor en na zijn plaatsing op de ISD-afdeling. Nu klager 2,5 maand ten onrechte op Unit 7 heeft verbleven, heeft klager als gevolg daarvan vertraging opgelopen in de behandelingen die hem op de ISD-afdeling worden geboden.

 

Standpunt van de directeur

Uit de bestemmingsaanwijzing, bij besluit genomen op 20 september 2018 door de Minister, volgt dat de afdelingen D, E en F op Unit 7 naast gevangenis als ‘tevens inrichting voor stelselmatige daders’ zijn aangewezen. De afdelingen A, B en C op Unit 7 zijn als HVB aangewezen. Unit 7 omvat derhalve wel degelijk de hierboven genoemde drie regimes, maar het is dus niet zo dat de afdelingen D, E en F zowel de bestemmingen van HVB én gevangenis én ISD hebben.

 

Het feit dat klager niet direct op de ISD-afdeling is geplaatst, was vanwege het zeer hoge aanbod van gedetineerden die tot de ISD-maatregel waren veroordeeld. Op 31 juli 2019 is door de Minister, en namens deze de selectiefunctionaris, een positieve selectiebeslissing opgemaakt inhoudende de plaatsing op de ISD-afdeling van de PI Vught. Gezien de wachtlijst, is klager ondergebracht in een HVB in afwachting van zijn plaatsing op de ISD-afdeling. Dit betrof Unit 7, afdeling B. Plaatsing in een HVB in afwachting van plaatsing op de ISD-afdeling is mogelijk op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en (de beroepscommissie begrijpt:) onder g, van de Pbw.

 

Klager heeft een gelijksoortig programma aangeboden gekregen als op de ISD-afdeling en is  op geen enkele wijze daarin benadeeld ten opzichte van de activiteiten zoals aangeboden op de ISD-afdeling. Bovendien is aan klager een casemanager toegewezen, die klager regelmatig bezoekt. Klagers verblijfsplan is volgens de directeur dan ook niet gestagneerd. Van een achterstand in de behandeling(en) is geen sprake. Klager is uiteindelijk op 18 september 2019 overgeplaatst naar de ISD-afdeling binnen de PI Vught.

 

3. De beoordeling

Plaatsing Unit 7 en wachtlijst

Op 4 juli 2019 is de aan klager opgelegde ISD-maatregel onherroepelijk geworden. De Minister heeft klager op 31 juli 2019 geselecteerd voor plaatsing op de ISD-afdeling van de PI Vught, vanuit het HVB van de PI Vught. Deze plaatsing is – anders dan de beklagrechter heeft overwogen – een externe plaatsing en betreft een beslissing die exclusief is voorbehouden aan de Minister en namens deze de selectiefunctionaris. Gelet daarop staat hiertegen geen beklag open in de zin van artikel 60 van de Pbw, nu er geen sprake is van een beslissing genomen door of namens de directeur. Klager had derhalve niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in zijn beklag. De Pbw kent overigens geen bezwaar- en beroepsprocedure die louter betrekking heeft op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing (vgl. RSJ 17 februari 2020, R-20/6917/GB).

 

Voortgang ISD-maatregel

Klager heeft voorts aangevoerd dat het programma op Unit 7 ten aanzien van het programma op de ISD-afdeling afwijkt en dat klager vertraging heeft opgelopen in zijn behandelingen als gevolg van zijn verblijf op Unit 7. Klager heeft voorts aangevoerd dat het programma op Unit 7 ten aanzien van het programma op de ISD-afdeling afwijkt en dat klager vertraging heeft opgelopen in zijn behandelingen als gevolg van zijn verblijf op Unit 7. De beroepscommissie overweegt dat voor klachten over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling van de ISD-maatregel een afzonderlijke procedure bestaat zoals geregeld in artikel 38s Sr (oud) en thans in artikel 38n, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering. Hierover kan op grond van artikel 60 van de Pbw niet worden geklaagd.

    

Conclusie

De beroepscommissie zal ten aanzien het beklag onder a. de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Het beroep inzake het beklag onder b. zal de beroepscommissie ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen, zij het op andere gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van het beklag onder a. de uitspraak van de beklagrechter, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 19 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven