Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8457/TA, 10 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8457/TA

            

Betreft [Klager]

Datum 10 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling)

1. De procedure

[Klager] heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel in zijn eigen (gestripte) kamer, opgelegd om hem te laten wennen en het contact met medepatiënten te beperken, ingaande op 24 maart 2020.

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 29 oktober 2020 het beklag gegrond verklaard en bepaald dat na het horen van het hoofd van de instelling zal worden bepaald of enige tegemoetkoming aan klager is geboden (K-2020-000092). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft namens het hoofd van de instelling […], hoofd behandeling bij de instelling, en […], en klager en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, gehoord op de digitale zitting van 24 februari 2021.

Als toehoorder waren […], lid van de RSJ, en […], senior secretaris bij de RSJ, aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager heeft van 18 tot en met 24 maart 2020 een separatiemaatregel ondergaan vanwege vermoedens dat hij drugs in zijn lichaam zou hebben verstopt. Hoewel de separatiemaatregel op 24 maart 2020 kon worden beëindigd, achtte het behandelteam het nog noodzakelijk om klager af te zonderen op zijn kamer om de momenten op de groep langzaam op te bouwen en het gesprek aan te gaan over de situatie met betrekking tot het drugsgebruik op de afdeling en de beschuldigingen van medepatiënten die in dat verband jegens klager zijn geuit. Klager was nog boos vanwege de separatiemaatregel die hem was opgelegd en er was geen samenwerking tussen hem en het behandelteam. Het was daarom – mede vanwege de beschuldigingen die vanuit de patiëntengroep richting klager zijn geuit – van belang om hem tijdens de contactmomenten door de staf te laten monitoren en het contact met medepatiënten tijdens groepsmomenten te beperken en observeren. Er werd van klager verwacht dat hij met de staf in gesprek zou gaan over de verhouding met medepatiënten en de beschuldigingen over het gebruik van en de handel in verdovende middelen aan zijn adres en hoe dat in de toekomst voorkomen zou kunnen worden. Ook moest hij medewerking verlenen aan de afname van urinecontroles.

De kamerafzondering heeft tot 8 april 2020 voortgeduurd, omdat klager niet goed met de staf in samenwerking was. Groepsmomenten waren aanvankelijk niet mogelijk, omdat klager geen patiomomenten wilde en de staf hem door het gebrek aan contactmomenten niet goed kon inschatten. De separatiemaatregel heeft een grote impact op klager gehad en hij heeft tijd nodig gehad om zich te herpakken. Bovendien weigerde hij medewerking te verlenen aan een urinedrugsscreening. Hij heeft dan ook zelf een aandeel gehad in het voortduren van de kamerafzondering. Het behandelteam is met klager in gesprek gebleven in een poging om de samenwerking weer op te starten. Toen klager beter in contact was, is de kamerafzondering opgeheven.    

Standpunt van klager

Klager is vanuit de separeer in een gestripte kamer teruggekeerd. Voor zover de gedachte achter de afzonderingsmaatregel was dat hij wellicht iets op zijn kamer verborgen zou houden, was dit dus niet mogelijk. In de periode daarna is ook gebleken dat er wat betreft het contact met medepatiënten niets aan de hand was. Voor zover wordt benoemd dat klager in gesprek wilde of niet naar de patio wilde, geldt dat hij vanwege alle valse beschuldigingen die aan zijn adres worden geuit voorzichtig, zo niet angstig is geworden om opnieuw vals te worden beschuldigd. Om die reden heeft hij besloten niet naar de patio te gaan. Hij heeft een aantal keren tegen medewerkers gezegd dat ze naar zijn kamer konden komen, zodat ze konden praten en konden zien hoe hij er aan toe was. Hij was dus gewoon in contact en in gesprek met het personeel. Er wordt gesproken over een impasse die er niet was. Nu klagers kamer was gestript, is niet duidelijk waarom niet een kamerprogramma in plaats van een afzonderingsmaatregel is opgelegd.

3. De beoordeling

Klager heeft van 18 tot en met 24 maart 2020 een separatiemaatregel met cameratoezicht ondergaan, omdat er signalen waren dat hij drugs in zijn lichaam had verstopt.

Op 24 maart 2020 is de separatiemaatregel beëindigd en is klager een afzonderingsmaatregel opgelegd, die hij in zijn (gestripte) kamer heeft ondergaan. Er is daarbij gekozen voor de weg van geleidelijkheid: klager wordt tijdens contactmomenten door de staf gemonitord en het contact met medepatiënten wordt beperkt. Van daaruit zouden vrijheden verder worden uitgebouwd. De beroepscommissie heeft begrip voor het bewandelen van deze weg en acht de oplegging van de afzonderingsmaatregel niet onredelijk of onbillijk.

De op 24 maart 2020 aan klager opgelegde kamerafzondering heeft tot 8 april 2020 voortgeduurd. Het hoofd van de instelling heeft toegelicht dat klager in die periode dagelijks  door een hoofd behandeling is gezien. Groepsmomenten werden aanvankelijk nog niet verantwoord geacht, omdat klager geen gebruik wilde maken van de patiomomenten, hetgeen belangrijke meetmomenten zijn voor de beoordeling of verdere vrijheden mogelijk zijn. Op 27 maart 2020 is met klager afgesproken dat hij groepsmomenten krijgt als hij beide patiomomenten op één dag goed heeft doorlopen. Toen klager daar niet aan wilde meewerken, is vanaf 28 maart 2020 afgesproken dat hij een groepsmoment zou krijgen als hij aan het ene patiomoment van dat dagdeel zou hebben deelgenomen. Ook daaraan heeft hij niet willen meewerken. Op 30 maart 2020 is besproken hoe het programma van klager toch zou kunnen worden uitgebreid. Besloten is hem tegemoet te komen door hem uit te sluiten en gesprekken met de staf op zijn kamer te voeren. Vervolgens heeft het hoofd behandeling op 1 april 2020 afspraken met klager gemaakt over de spullen die hij weer op zijn kamer kan hebben, het verlenen van medewerking aan een urinedrugsscreening en de uitbreiding van zijn programma met groepsmomenten, waarbij hij het gesprek en de samenwerking met de staf dient aan te gaan. In de week erna zijn deze afspraken verder uitgevoerd, maar was klager onvoldoende in samenwerking met de staf, weigerde hij medewerking aan een urinedrugsscreening te verlenen en bleef hij boos over wat er was gebeurd. Voor zover hij niet aan een urinedrugsscreening wilde meewerken, zijn mogelijkheden met hem besproken om hem hier alsnog toe te bewegen, zoals het geven van meer tijd of het afnemen in de separeer. Op 8 april 2020 heeft het hoofd behandeling afspraken met klager kunnen maken over het meewerken aan urinedrugsscreenings, het wegblijven van drugs en de ruis daaromtrent en de wijze waarop het behandelteam hem daarin kan ondersteunen. Als gevolg daarvan is besloten tot beëindiging van de afzonderingsmaatregel.

Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, is de afzonderingsmaatregel niet (primair) opgelegd vanwege het nog bestaande vermoeden dat klager in het bezit zou zijn van drugs, maar als behandelinterventie met als doel om de samenwerking met klager (weer) op te bouwen en de veiligheid te waarborgen bij terugkeer van klager op de afdeling. Hoewel de afzonderingsmaatregel lang heeft geduurd, heeft het hoofd van de instelling uitgebreid toegelicht welke stappen gedurende de tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel zijn ondernomen. Het is de beroepscommissie dan ook niet gebleken dat de maatregel onnodig lang heeft geduurd.        

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 10 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven