Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7864/GA, 7 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7864/GA

           

Betreft [Klager]

Datum 7 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet hebben ontvangen van diens medicatie op 20 november 2019.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 11 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (NM2019/1258). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat hij op 20 november 2019 alsnog medicatie heeft ontvangen. Klager kampt met legio medische klachten. Daardoor is het van groot belang dat hij tijdig zijn medicatie ontvangt. Als gevolg van het verzuim om klager op 20 november 2019 tijdig van zijn medicatie te voorzien, heeft hij een week lang last gehad van complicaties - zo kwam er bloed uit zijn keel -, waardoor hij niet kon bellen met zijn vrouw of dochter. Aangezien dit belang door (voorkombare) omstandigheden door de inrichting uit het oog is verloren, heeft de directeur wel degelijk zijn zorgplicht ingevolge artikel 42, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geschonden.

 

Standpunt van de directeur

Een personeelslid heeft verklaard dat hij niet wist of klager zijn medicatie op 20 november 2019 al had ontvangen en ingenomen. Omdat dit personeelslid de situatie niet vertrouwde, heeft hij de spoedarts gebeld. Op advies van de spoedarts is klager de medicatie van de volgende dag verstrekt. Hierbij heeft het personeelslid aan de spoedarts gevraagd of bij klager complicaties zouden kunnen optreden in het geval dat klager zijn medicatie voor die dag al wel had ingenomen. Onjuist is de stelling dat klager één dag geen medicatie is verstrekt. Daarnaast verwachtte de spoedarts geen complicaties. Op dit deskundig advies mocht worden vertrouwd. De stelling van klager dat hij nadien medische complicaties had, is tevens niet onderbouwd met medische informatie op grond waarvan dit kan worden afgeleid. Gezien het voorgaande kan van een schending van de zorgplicht geen sprake zijn.

 

3. De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pbw rust op de directeur een zorgplicht ten aanzien van de verstrekking van de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicijnen.

 

Uit de inlichtingen van de directeur in zowel de beklag- als de beroepsprocedure volgt dat op 20 november 2019 andere personeelsleden op de afdeling van klager waren in verband met een vergadering. Deze personeelsleden hebben ook de medicatie aan de gedetineerden verstrekt. In de medicatiemap van 20 november 2019 heeft hoogstwaarschijnlijk geen medicatie voor klager heeft gezeten. Op het moment dat het vaste personeel terugkwam, werd waargenomen dat het niet goed ging met klager en is de spoedarts gebeld. Klager is toen (alsnog) medicatie verstrekt. De spoedarts heeft daarbij te kennen gegeven dat indien dit de tweede dosis voor die dag was, dit geen complicaties zou opleveren.

 

Nu de directeur heeft aangegeven dat in de medicatiemap van 20 november 2019 hoogstwaarschijnlijk geen medicatie voor klager heeft gezeten en dit ook niet meer te achterhalen is, dient aan klager in dit geval het voordeel van de twijfel te worden gegeven en dient te worden geoordeeld dat hij die dag niet tijdig zijn medicatie heeft ontvangen. De directeur is hierdoor tekort geschoten in zijn zorgplicht. Dat er vervolgens inspanningen zijn geleverd om klager alsnog van medicatie te voorzien, doet aan het voorgaande niet af. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €10,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

 

Deze uitspraak is op 7 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven