Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8264/GB, 30 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

    

Nummer          R-20/8264/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 30 april 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 oktober 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verweerder verzocht hem te selecteren voor het JC Zaanstad, nu klager heeft vernomen dat daar rolstoelvriendelijke cellen zijn met speciale voorzieningen voor mindervalide gedetineerden. Klager is zeer mobiel beperkt en kan zich enkel middels een rolstoel en – voor kleine afstanden – met krukken verplaatsen. In de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein ervaart klager beperkingen, doordat hij bijvoorbeeld niet zelfstandig de arbeid en de douchegelegenheid kan bereiken.

In zijn geheel is niet gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de medische problematiek en beperkingen van klager en diens wens om daarom te worden overgeplaatst naar een inrichting met meer en betere faciliteiten voor mindervalide gedetineerden. Verweerder heeft overwogen dat uit het selectieadvies zou volgen dat klager zichzelf wel kan redden op de afdeling waar hij thans verblijft en dat de aankomende verbouwing geen reden is om reeds te worden overgeplaatst naar een ander inrichting. Niet alleen bagatelliseert verweerder daarmee de beperkingen waarmee klager dagelijks wordt geconfronteerd, ook is daarmee sprake van cherry picking. In het selectieadvies is immers aangegeven dat de inrichting wel degelijk een medisch belang ziet voor klagers overplaatsing. De medische dienst, het multidisciplinair overleg (MDO) en de vrijhedencommissie (VC) adviseren daarom allemaal positief ten aanzien van klagers overplaatsingsverzoek. Aan die adviezen is verweerder zonder kenbare motivering voorbij gegaan.

Daarnaast zou de overweging dat het verblijf van klager op afdeling K in de PI Nieuwegein op dit moment nog gaat, geen reden mogen zijn om een overplaatsingsverzoek op medische gronden zonder nadere motivering af te wijzen. Ook indien een overplaatsing niet strikt medisch noodzakelijk is, kan het redelijk en billijk zijn om tot overplaatsing over te gaan. Centraal moet de zorgplicht staan die de overheid toekomt. Voor iedere gedetineerde moet maatwerk worden geleverd ten aanzien van de locatie waar een gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Zeker in het geval van mindervalide gedetineerden moet worden bekeken en beoordeeld wat de gunstigste inrichting is voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, namelijk waar de faciliteiten het meest optimaal zijn, waar de (persoonlijke) zorg het beste op de medische beperkingen van de betrokkene aansluit en in welke inrichting de gedetineerde de minste hinder ervaart.

Met het advies van verweerder aan de directeur van de PI Nieuwegein om een overplaatsingsverzoek in te dienen op het moment dat de inrichting wordt verbouwd en dat blijkt dat klager niet de medische zorg kan krijgen die noodzakelijk is, slaat verweerder de plank volledig mis. Ten eerste omdat daarmee voorbij wordt gegaan aan het standpunt van de inrichting dat klager op dit moment vanwege medische, sociale en inrichtingsbelangen dient te worden overgeplaatst. Ten tweede omdat, uitgaande van het scenario zoals dat door verweerder wordt geschetst, daarmee niet de optimale zorg aan klager wordt geboden. Indien pas op het moment dat blijkt dat de noodzakelijke medische zorg niet kan worden aangeboden een overplaatsingsverzoek wordt ingediend, dan loopt men achter de feiten aan met als reëel risico dat klager gedurende een bepaalde periode in zijn medische (en daarmee persoonlijke) belangen wordt geraakt. 

Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat onvoldoende zou zijn onderbouwd dat en waarom het bezoek niet in staat is om klager te bezoeken, voert klager aan dat verweerder hem niet eerder heeft gevraagd om deze stelling te concretiseren of te onderbouwen. Als verweerder vóór de besluitvorming hierover met vragen was gekomen, dan had klager zijn stelling kunnen concretiseren en onderbouwen. Desalniettemin heeft klager ten behoeve hiervan in beroep een verklaring van een vriendin van hem overgelegd.

Het persoonlijk belang van klager om in een mindervalide-cel te worden geplaatst is evident. Door een overplaatsing naar een inrichting die meer gespecialiseerde zorg kan bieden en over betere voorzieningen voor mindervalide gedetineerden beschikt, zal klager op een prettigere wijze zijn gevangenisstraf kunnen ondergaan. Tevens zal hij minder vaak worden geconfronteerd met zijn medische beperkingen en de daaraan gekoppelde beperkingen als gevolg van het moeten ondergaan van een gevangenisstraf. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen en verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op het overplaatsingsverzoek te nemen.

 

Standpunt van verweerder

Onderhavige zaak betreft klagers tweede afgewezen overplaatsingsverzoek. Ten aanzien van het eerste verzoek is eveneens een beroepsprocedure opgestart (RSJ 27 januari 2021, R 20/7169/GB). Uit de stukken blijkt dat klager zichzelf kan redden op de afdeling. De medische dienst van de PI Nieuwegein geeft aan dat het handiger zou zijn om klager over te plaatsen, gelet op de aankomende verbouwing. Echter, niet wordt aangegeven dat het medisch noodzakelijk is. Uit telefonische inlichtingen d.d. 26 oktober 2020 van de afdeling Detentie & Re-integratie van de inrichting blijkt dat er vooralsnog geen verbouwing gaat plaatsvinden. Zodra door de medische dienst wordt aangegeven dat zij de zorg die klager nodig heeft niet meer kan bieden, of dat een eventuele verbouwing aanstaande is en dat deze klager beperkt, zal dit middels een selectievoorstel worden aangegeven. Dan zal worden gekeken of er elders in het land een mindervalide-cel beschikbaar is. Nu deze cellen beperkt zijn, kan er niet vanzelfsprekend van uit worden gegaan dat er dan ook plek is in het JC Zaanstad.

Voorts wordt in het overplaatsingsverzoek aangegeven dat plaatsing in het JC Zaanstad gewenst is voor bezoekmogelijkheden. Klagers bezoek komt uit Amsterdam en België en werkt in Zaanstad. Er wordt onvoldoende, althans niet schriftelijk, onderbouwd waarom klagers bezoek niet in staat is om klager in de PI Nieuwegein te bezoeken.

 

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Nieuwegein. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van het JC Zaanstad, omdat daar mindervalide-cellen zijn en daarmee tegemoet wordt gekomen aan de medische situatie en beperkingen van klager. Daarbij heeft klager ten overvloede opgemerkt dat een overplaatsing naar het JC Zaanstad tevens gunstiger is voor zijn bezoek.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. In het dossier staat geen recent vestigingsadres (anders dan de PI Nieuwegein) of een adres waar klager zich na zijn detentie zal vestigen. Het adres dat op klagers registratiekaart staat vermeld, is blijkens de Strafrechtketendatabank niet meer actueel. Voornoemd artikel vormt dus geen selectiecriterium voor deze zaak.

Uit het advies van de medische dienst volgt dat klager zich – wegens zijn medische situatie – middels een rolstoel verplaatst en kleine afstanden kan afleggen met krukken. Gelet op de verbouwing die binnen de inrichting gaande is – en op een bepaald moment ook zal aanvangen op de afdeling waar klager blijft – en daarbij de lengte van de gevangenisstraf die klager nog moet ondergaan in aanmerking genomen (de fictieve einddatum van zijn detentie is gesteld op 27 december 2025), acht de medische dienst het verstandig om alvast naar een andere plek voor klager te kijken, waar hij tot het einde van zijn detentie in een cel kan verblijven die tegemoetkomt aan klagers medische behoeftes. Het MDO en de VC adviseren gelet op het medische, sociale en inrichtingsbelang derhalve positief ten aanzien van klagers overplaatsingsverzoek.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de afgegeven positieve adviezen en klagers medische situatie. Dat verweerder uit het selectieadvies heeft opgemaakt dat klager zich thans kan redden op de afdeling waar hij verblijft, is onvoldoende om het overplaatsingsverzoek af te wijzen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat uit telefonische inlichtingen is gebleken dat er vooralsnog geen verbouwing zal plaatsvinden. Dit doet echter niet af aan het medische en sociale belang dat klager ook nu al heeft bij zijn overplaatsingsverzoek. Tot slot is van belang dat verweerder geen omstandigheden heeft aangevoerd die zich tegen klagers overplaatsing verzetten.

De bestreden beslissing is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 30 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven