Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7731/GA, 29 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7731/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 29 april 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 27 juli 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat de informatie en conclusies op basis waarvan de bestreden beslissing is genomen, onjuist zijn. Hij herkent zich niet in het beschreven beeld en ontkent de verscheidene uitlatingen en/of gedragingen. De directeur heeft daarom niet in redelijkheid tot de bestreden beslissing kunnen komen. Het toedienen van dwangmedicatie geldt als ultimum remedium en dient met uiterste terughoudendheid te worden ingezet. Daarvan is in klagers geval geen sprake.

 

Standpunt van de directeur

Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, evenals het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander en het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Samenvattend is sprake van gevaar voor anderen onder regie van exacerbatie van de paranoïde psychose door het weigeren van antipsychotische medicatie. Het hervatten van 300 gram Zypadhera, eens per twee weken per intramusculaire toediening, blijkt absoluut noodzakelijk. Uit de beoordelingen van de behandelend psychiater en de niet bij de behandeling van klager betrokken psychiater blijkt dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft en dat er een causaal verband bestaat tussen het gevaar en de stoornis. Minder bezwarende middelen zijn onsuccesvol aangewend ter afwending van het gevaar. Door middel van dwangmedicatie kunnen de psychotische symptomen afnemen. De directeur acht de

a-dwangbehandeling proportioneel.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Er is bij klager sprake van een paranoïde psychose op basis van schizofrenie, met een verdieping van de psychose, die zonder ingrijpen van dwangmedicatie de regie over zijn gedragsrepertoire overneemt. Dit doet klager gevaar veroorzaken dat hij een ander van het leven berooft of ernstig (levensbedreigend) letsel toebrengt. Ook veroorzaakt klager vanuit zijn stoornis gevaar voor de psychische gezondheid van een ander en voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Naar het oordeel van de psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is geweest, is sprake van gevaar voor agressie jegens anderen, voortkomend uit psychotische belevingen. Er is sprake van agressieve impulsdoorbraken in het kader van psychotische decompensatie.

Uit het uittreksel van klagers behandelplan volgt dat hij bij binnenkomst in het PPC van het JC Zaanstad op Olanzapine is ingesteld, waarvan de dosis na een brandstichting door klager is verhoogd van tien naar twintig milligram per dag. In juni 2020 leek klagers psychose volledig in remissie, in elk geval leek de psychose geen regie meer over zijn gedrag te hebben. Nadat klager daarna gedurende ruim een week weigerde de (orale) Olanzapine in te nemen, vertoonde hij meer in zichzelf gekeerd en soms oninvoelbaar gedrag. Klager is op dat moment akkoord gegaan met het intramusculair toedienen van 300 milligram Zypadhera, eens per twee weken. Met hem is afgesproken dat hij gedurende de spiegelopbouw van de Zypadhera dagelijks tien milligram Olanzapine zou slikken. Als gevolg daarvan trad snel een verbetering van het toestandsbeeld op en was geen sprake meer van agitatie. Op 9 juli 2020 weigerde klager zowel het Zypadhera-depot als de orale Olanzapine, waarop is besloten enkel de Zypadhera-depots voort te zetten. Op 18 juli 2020 heeft klager een potentieel levensbedreigend incident veroorzaakt door meerdere malen met een mes op een personeelslid in te steken.

Klager heeft, zo volgt uit zowel de verklaring van zijn behandelend psychiater als de verklaring van de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is geweest, geen ziektebesef. Om die reden is psycho-educatie niet mogelijk gebleken. Hij weigert antipsychotische medicatie te gebruiken, zowel intramusculaire toediening als orale inname. Hoewel hij soms tot orale inname is te bewegen, is dit vanwege de onderbrekingen in het gebruik niet afdoende. Indien langer wordt gewacht met ingrijpen, resteert het afzonderen van klager als enige mogelijkheid om de veiligheid voor zijn omgeving te kunnen garanderen. Uit zijn voorgeschiedenis is gebleken dat zijn toestand verbetert als hij goed is ingesteld op antipsychotica. Door de behandeling met antipsychotica wordt een afname van de psychose gerealiseerd, waarbij een volledige remissie van de psychose met een langdurige behandeling niet is uitgesloten. Zonder ingrijpen zal sprake blijven van een impasse in de behandeling en zal klager nooit in staat zijn tot het ontwikkelen van ziektebesef en (uiteindelijk) –inzicht. De hoop is dat klager na remissie van zijn psychose open zal staan voor psycho-educatie, met name wat betreft de noodzaak tot inname van antipsychotica en therapietrouw.  

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 29 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven