Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8387/GB, 3 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8387/GB

              

Betreft [Klager]

Datum 3 mei 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 21 oktober 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit de bestreden beslissing is allereerst niet gebleken van een kenbare belangenafweging, waarbij de persoonlijke belangen van klager, zoals het belang van resocialisatie, zijn betrokken. Ook wordt in de bestreden beslissing geen aandacht besteed aan het positieve advies van de reclassering, waarin onder andere is aangegeven dat een lang faseringstraject met diverse bijzondere voorwaarden de mogelijkheid biedt om klager beter in beeld te krijgen en hem langere tijd te begeleiden en te ondersteunen. Voorts is niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling van klagers geschiktheid voor deelname aan een PP aandacht heeft besteed aan de aspecten zoals genoemd in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b., d. en e., van de Penitentiaire maatregel (Pm). Ten aanzien van deze aspecten geldt het volgende.

Het gedrag van klager binnen de inrichting is al geruime tijd goed, hetgeen onder andere volgt uit het feit dat klager op 22 oktober 2015 is gepromoveerd naar het plusprogramma en sindsdien ook niet meer is gedegradeerd. Voorts is klager gedurende zijn detentie vrijwel onafgebroken werkzaam geweest als reiniger; een functie die slechts wordt toegekend aan gedetineerden die zich structureel goed gedragen. Voor wat betreft het kunnen dragen van de met grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid, volgt uit klagers reeds getoonde gedrag dat hij nieuwe stappen en de grotere verantwoordelijkheid aan zal kunnen. Met het behalen van certificaten en diploma’s heeft klager gewerkt aan zijn toekomst(perspectief).

Klager heeft tijdens zijn verblijf in de locatie Roermond diverse keren verlof genoten. Hij heeft zich daarbij telkens aan de afspraken gehouden. Klager is de afgelopen periode zelf op zoek gegaan naar een geschikte dagbesteding voor buiten de inrichting. Dit heeft geresulteerd in de mogelijkheid om aan de slag te gaan bij […]. Klager toont dan ook een positieve gedragsverandering en laat zien dat hij bijzonder gemotiveerd is om een delictvrije toekomst tegemoet te gaan. Dat klager volgens het Openbaar Ministerie (OM) in het verleden wellicht anders in het leven heeft gestaan, doet daar niet aan af. Tenslotte geldt dat klager een aanvaardbaar verblijfadres heeft.

Uit het voorgaande volgt dat bij klager het recidiverisico thans te verwaarlozen is. Het is niet redelijk en billijk dat klager om de oren wordt geslagen met gedateerde informatie uit een relatief oude strafzaak. Er moet juist waarde worden gehecht aan het recent getoonde, structurele, goede gedrag en de verantwoordelijkheid die klager thans neemt. Ten overvloede merkt klager op dat hij geen schulden heeft, zoals wordt gesuggereerd door het OM. Dat uit financiële problematiek mogelijk gevaar voor recidive zou volgen, is dan ook onjuist. Klager weerspreekt voorts dat sprake zou zijn van mogelijk gevaar op het onttrekken aan de voorwaarden. Klager heeft zich de afgelopen jaren gehouden aan de geldende voorwaarden. Hij is niet voornemens zich te onttrekken op het moment dat hij de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan een PP, al is het maar omdat een onttrekking gevolgen zou (kunnen) hebben voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en de positieve stappen die klager in detentie heeft gezet teniet zou doen.

 

Standpunt van verweerder

Alhoewel klager uiteraard belang heeft bij een gestructureerde en geleidelijke terugkeer in de maatschappij en een faseringstraject daarbij een rol kan spelen, is klagers verzoek afgewezen, omdat onvoldoende duidelijk is op welke wijze de ingeschatte risico’s kunnen worden ingeperkt en welke interventies of behandelingen kunnen bijdragen aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij.

Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en er is er geen diagnostiek uitgevoerd om te bepalen hoe dit risico ingeperkt zou kunnen worden, terwijl klager zelf aangeeft geen problemen te ervaren. Er is derhalve ernstige twijfel of klager wel intrinsiek is gemotiveerd om te werken aan een delictvrije toekomst. Dat klager zich tijdens zijn detentie aan de regels weet te houden en zelf een werkgever heeft benaderd voor gedurende een detentiefaseringstraject, maakt het voorgaande niet anders. Een detentiefaseringstraject dient immers te zijn gericht op het inperken van de risico’s en het zodoende beschermen van de maatschappij tegen recidive.

Gelet op het voorgaande wordt het onverantwoord geacht om klager al de vrijheden van een PP te verlenen. Daarnaast is het verzoek afgewezen wegens een lopend overleveringsverzoek aan België. Onduidelijk is of daar uitvoering aan zal worden gegeven, maar op basis van die onduidelijkheid wordt er een risico gezien dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken bij het verlenen van vrijheden, om zo zijn mogelijke overlevering aan België te frustreren.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 16 februari 2012 gedetineerd. Hij ondergaat thans een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek, wegens het medeplegen van diefstal met geweld (woningoverval). De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 juni 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder het risico op recidive hoog acht en het risico op onttrekken aan de voorwaarden aanwezig acht, dit laatste (mede) vanwege een mogelijke overlevering aan België.

 

Overlevering aan België

De beroepscommissie heeft in RSJ 23 juni 2020, R-20/5854/GB overwogen dat op basis van de stukken onduidelijk was of het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen betrekking had op dezelfde zaak als waarvoor de vervolgingsoverlevering is toegestaan. Mede om deze reden was het onvoldoende duidelijk of klager na zijn gevangenisstraf in Nederland daadwerkelijk zal worden overgeleverd. In de stukken bevond zich evenwel voldoende andere informatie op grond waarvan klagers verzoek kon worden afgewezen.

Destijds heeft het OM een negatief advies afgegeven. Omdat klager nu een verzoek heeft ingediend tot deelname aan een PP, is het OM wederom om advies gevraagd. Het OM heeft in het nieuwe advies van 19 augustus 2020 te kennen gegeven dat geen nieuwe informatie beschikbaar is. Dit betekent dat het eerdere advies van het OM gehandhaafd blijft. Gelet daarop is ook nu onvoldoende duidelijk of klager na zijn gevangenisstraf in Nederland zal worden overgeleverd.

Niettemin is de beroepscommissie van oordeel dat de stukken die thans voorhanden zijn voldoende informatie bevatten op grond waarvan klagers verzoek tot deelname aan een PP kon worden afgewezen. Daartoe overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Overige gronden

Klager is tijdens zijn deelname aan een eerder detentiefaseringstraject gerecidiveerd. De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van een PP met (strakke) voorwaarden teneinde klager te kunnen begeleiden en ondersteunen, maar schat tegelijkertijd het risico op recidive (op lange termijn) in als hoog. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden kan de reclassering niet goed inschatten. Wel stelt de reclassering dat bij klager sprake is van een uitgebreid en moeilijk te doorbreken delictpatroon, waaronder meerdere geweldsdelicten. Daarnaast zijn er zorgen om klagers pro-criminele houding en antisociaal gedrag. Om tot een goed plan van aanpak te komen en te bepalen welke interventies nodig zijn, is diagnostiek nodig. Diagnostiek heeft echter nog niet plaatsgevonden. Klagers motivatie lijkt vooral extern te zijn ingegeven en hij heeft geen hulpvragen.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP, nu eerdere veroordelingen de recidive niet hebben kunnen voorkomen. Klagers gedrag binnen de inrichting is goed, maar volgens de vrijhedencommissie zijn er veel omstandigheden die zich tegen klagers deelname aan een PP verzetten, die zijn gelegen in de persoon van klager (zijn houding, het gebrek aan probleembesef, zijn verstandelijke vermogens en recidive).

 

Conclusie

Gelet op voornoemde omstandigheden - waaronder het gevaar voor recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP - en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven