Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8107/GB, 21 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8107/GB

    

           

Betreft [Klager]

Datum 21 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar het huis van bewaring (HVB) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 14 september 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft in de bestreden beslissing aangevoerd dat het verschil in reistijd vanuit Boskoop – waar de familieleden en vrienden van klager woonachtig zijn – naar de PI Alphen enerzijds en het Detentiecentrum (DC) Rotterdam anderzijds niet significant is. Het kost echter twee keer zoveel tijd om vanuit Boskoop naar het DC Rotterdam af te reizen dan vanuit naar Boskoop naar de PI Alphen. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsvrouw in beroep uitdraaien van de ANWB routeplanner overgelegd, waaruit blijkt dat de reistijd met het openbaar vervoer van Boskoop naar het DC Rotterdam 1 uur en 34 minuten bedraagt en van Boskoop naar de PI Alphen 49 minuten. De reistijd naar het DC Rotterdam is dus 45 minuten in plaats van 16 minuten langer, zoals verweerder heeft gesteld.

Dat de reistijd voor de naasten van klager niet haalbaar is, blijkt uit het gegeven dat hij tot op heden geen bezoek heeft ontvangen. Daarnaast brengt de reis van Boskoop naar het DC Rotterdam meer kosten met zich mee voor klagers naasten. Het is voor klager van groot belang dat hij (direct) contact kan onderhouden met zijn familie en vrienden. Dit is tevens in het belang van de samenleving, nu een sterke band met de omgeving een potentieel preventieve werking heeft. Daarbij is onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder voorbij is gegaan aan het door het Openbaar Ministerie afgegeven positieve advies aangaande het overplaatsingsverzoek.

In de bestreden beslissing voert verweerder voorts aan dat klager een verzoek tot overplaatsing kan indienen, nadat hij in eerste aanleg is veroordeeld. Dit was ten tijde van de bestreden beslissing echter reeds het geval, nu klager op 28 juli 2020 is veroordeeld door de rechtbank Den Haag. Deze overweging van verweerder is derhalve onbegrijpelijk. Overigens zij opgemerkt dat klager niet wenst mee te werken aan een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)-traject, waardoor plaatsing in een ISD-inrichting, ook indien de veroordeling onherroepelijk wordt, niet in de lijn der verwachting ligt.

Klager heeft eind mei een verzoek tot overplaatsing ingediend via een verzoekbriefje, maar hij heeft daar geen reactie op gekregen. Op 4 juni 2020 heeft klagers raadsvrouw namens hem een verzoek tot overplaatsing ingediend bij verweerder. Ingevolge artikel 18, eerste en derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient verweerder binnen zes weken te beslissen op een dergelijk verzoek. In onderhavige zaak heeft verweerder de beslissing pas 102 dagen na het indienen van verzoekschrift genomen, hetgeen een overschrijding van voornoemde termijn met meer dan acht weken betreft. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Het verzoek tot overplaatsing dateert van 4 juni 2020 en was gericht aan het DC Rotterdam. Het verzoek is dan ook niet via de Divisie Individuele Zaken (DIZ) ingediend. Verweerder kan bij het onderzoek naar het tijdspad enkel uitgaan van het moment van binnenkomst van het selectieadvies op 3 augustus 2020. Op 14 september 2020 heeft verweerder een beslissing op klagers verzoek genomen. Daarmee is in de zesde week beslist. Verweerder heeft er begrip voor dat de omstandigheid dat het verzoek zes weken bij DIZ heeft gelegen en ruim acht weken bij de inrichting, tezamen genomen, door klager als een te lange periode wordt ervaren. De wachtperiode bij de inrichting valt echter niet DIZ aan te rekenen. Mocht de raadsvrouw de periode waarin het verzoek bij de inrichting heeft gelegen beklagwaardig achten, dan dient zij zich te vervoegen bij de beklagcommissie.

Klager komt uit Boskoop en zijn familie en vrienden wonen hier eveneens. Klager wenst contact met hen te onderhouden. Het verzoek richt zich, in verband met de reistijd, op een overplaatsing naar de PI Alphen. Het is correct dat de reistijd van Boskoop naar het DC Rotterdam (32 minuten) langer is dan de reistijd van Boskoop naar de PI Alphen (16 minuten). Een reistijd van 32 minuten is echter zeer redelijk te noemen en is geen grond om tot een overplaatsing over te gaan. Voorts wordt onvoldoende aangetoond, althans niet schriftelijk onderbouwd, waarom het bezoek niet tot reizen in staat zou zijn. Hierbij merkt verweerder op dat – behoudens bijzondere omstandigheden – bezoekproblemen inherent zijn aan detentie.

Op 30 september 2020 heeft verweerder contact opgenomen met klagers casemanager over de stand van zaken. Klager heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak in eerste aanleg, waarbij hem een ISD-maatregel is opgelegd. Zolang het hoger beroep loopt, kan klager niet worden geplaatst in een ISD-inrichting en blijft hij binnen het HVB gedetineerd.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in het HVB van het DC Rotterdam. Hij wilde graag worden overgeplaatst naar het HVB van de PI Alphen, omdat zijn bezoek hem dan vanwege de kortere reisafstand makkelijker kon bezoeken.

Klager is op 14 februari 2021 in vrijheid is gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

Termijnoverschrijding

Voor zover klager zich heeft beklaagd over het tijdsverloop tussen het indienen van het verzoekschrift en de beslissing van verweerder, merkt de beroepscommissie op dat haar niet is gebleken dat sprake is van een termijnoverschrijding. Zij gaat er daarbij van uit dat het verzoekschrift – middels het selectieadvies – verweerder pas op 3 augustus 2020 heeft bereikt. Overigens verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig beslissen door verweerder.

 

Selectiecriteria

Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pbw zijn de HVB’s (onder andere) bestemd voor personen aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd, voor zolang het opleggen van die maatregel niet onherroepelijk is.

Op 28 juli 2020 is klager in eerste aanleg veroordeeld tot een ISD-maatregel. Hiertegen heeft klager op 10 augustus 2020 aangetekend, waardoor de veroordeling nog niet onherroepelijk is geworden. Gelet hierop verbleef klager in een HVB. Nu klager wél in eerste aanleg is veroordeeld, maar niet tot een gevangenisstraf, vormen zowel artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) als artikel 24, eerste lid, van de Regeling geen selectiecriterium in onderhavig geval. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet een gedetineerde evenwel een goede reden hebben om overgeplaatst te worden (vergelijk RSJ 3 juni 2020, R-20/5913/GB).

 

Klagers bezoek

Klager was sinds 8 februari 2020 gedetineerd in het DC Rotterdam. Uit het selectieadvies d.d. 3 augustus 2020 volgt dat klager tot op dat moment nog geen bezoek had ontvangen. Het verstoken zijn van bezoek vormt volgens vaste jurisprudentie in beginsel reden voor een overplaatsing (vergelijk RSJ 11 juli 2019, R-19/3564/GB). Daartegenover staat echter dat klager de bezoekproblemen van zijn familie en vrienden – anders dan het vermelden van de reistijd – niet heeft onderbouwd dan wel nader gespecificeerd. Het is dan ook niet duidelijk wie klager precies zouden willen bezoeken en waarom het voor hen niet (goed) mogelijk was om hem in het DC Rotterdam te bezoeken, terwijl de reisafstand tussen Boskoop en het DC Rotterdam op zichzelf niet van dien aard is dat moet worden geconcludeerd dat deze onredelijk lang is.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 21 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven