Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7860/GB, 19 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7860/GB

 

Betreft [klager]

Datum 19 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 juli 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 13 augustus 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. A. El Darrazi, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing van verweerder en de gronden van deze beslissing.

Klager heeft met zijn partner een zoontje van drie jaar oud. Klagers partner woont samen met hun kind in Dordrecht. Zij is zwanger. De zwangerschap is voor klagers partner fysiek zwaar en zij is vanwege complicaties doorverwezen naar het ziekenhuis. Klagers partner moet regelmatig voor controle naar het ziekenhuis, moet veel rust nemen, mag nauwelijks lopen en moet fysieke inspanningen beperken. Hierdoor zal klager van zijn partner en zijn zoontje niet tot nauwelijks bezoek ontvangen. Het bezoeken van klager is voor klagers partner te belastend, omdat zij niet in staat is een dergelijke reisafstand af te leggen. Klager heeft echter recht op familiebezoek. In de initiële beslissing is ten onrechte onvoldoende rekening gehouden met de gezondheidsproblemen van klagers partner en klagers persoonlijke omstandigheden. Hierdoor wordt klagers recht op familiebezoek ten onrechte ingeperkt.

Klager stelt dat de complicaties omtrent de zwangerschap van zijn partner en haar gezondheidssituatie bekend zijn bij zijn casemanager. Verweerder had van deze informatie redelijkerwijs op de hoogte moeten zijn of verweerder heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen. Daardoor is de initiële beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen. Het feit dat in een later stadium is afgeweken van de aanvankelijke beslissing om klager in de PI Dordrecht te plaatsen, maakt dat het op de weg van verweerder had gelegen om zorgvuldig onderzoek te verrichten naar klagers persoonlijke situatie. Verweerder had hiertoe eenvoudigweg informatie kunnen inwinnen bij klagers casemanager. Klager legt ter onderbouwing van de gezondheidssituatie van zijn partner een medische verklaring over van een verloskundigenpraktijk. Klager verzoekt dit stuk bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken. Uit de medische verklaring blijkt welke medische diagnose er bij klagers partner is vastgesteld. Vanwege deze diagnose is er een meer dan gemiddeld aantal ziekenhuisbezoeken nodig en is er een keizersnede gepland. Daarnaast bestaat het risico dat de bevalling eerder zal plaatsvinden of dat klagers partner – voor de keizersnede – thuis een bloeding krijgt en in shock kan raken. Klager heeft de gezondheidssituatie van zijn partner hiermee voldoende onderbouwd. Als verweerder van mening is dat de gezondheidsproblemen van klagers partner alsnog onvoldoende onderbouwd waren, had het op de weg van verweerder gelegen om voor het nemen van de bestreden beslissing nadere informatie bij klager in te winnen.

Verweerder heeft – gelet op de persoonlijke belangen van klager en de eerder genomen beslissing dat klager in de PI Dordrecht zou worden geplaatst – ten onrechte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom er met het plaatsen van klager op een gevangenisafdeling niet kon worden gewacht tot het moment dat hij wel feitelijk in de PI Dordrecht geplaatst kon worden. Bovendien wegen de capaciteitsproblemen in de PI Dordrecht niet op tegen klagers persoonlijke belangen. Het is voor klager onduidelijk op grond waarvan de capaciteitsproblemen dienen te prevaleren boven klagers persoonlijke belangen en de al eerder genomen beslissing om klager in de PI Dordrecht te plaatsen. De initiële beslissing is daarmee onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk. Dit geldt temeer, nu er geen noodzaak bestond om klager in de PI Vught te plaatsen en er dus geen sprake was van een spoedeisend belang om klager te plaatsen.

De beslissing om klager in de PI Vught te plaatsen, is als onredelijk en onbillijk aan te merken, nu de plaatsing nadelige gevolgen voor klager heeft. Klager handhaaft zijn in bezwaar en beroep ingenomen standpunten onverkort. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Naar aanleiding van een selectievoorstel van de directeur van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn van 7 april 2020 is klager – vanwege doorplaatsing na een veroordeling in eerste aanleg – bij selectiebeslissing van eveneens 7 april 2020 geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de PI Dordrecht. Bij het nemen van de selectiebeslissing heeft verweerder rekening gehouden met klagers voorkeur en artikel 25 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in acht genomen.

In een selectievoorstel kan de wens van een gedetineerde voor een bepaalde inrichting worden uitgesproken, maar het blijft een voorkeur en er kunnen geen garanties worden gegeven voor plaatsing in een inrichting van voorkeur.

Zodra er een veroordeling – al dan niet in eerste aanleg – aanwezig is, dient een gedetineerde doorgeplaatst te worden naar een gevangenisafdeling. Klager heeft – wegens zijn doorplaatsing na veroordeling in eerste aanleg – zijn voorkeur uitgesproken voor plaatsing in de PI Dordrecht. Klager is op 1 juli 2020 geselecteerd voor plaatsing in de PI Vught, omdat hij op die datum nog niet in de inrichting van zijn voorkeur was geplaatst. Klager is in de PI Vught geplaatst, omdat de wachtlijst van de PI Dordrecht zo lang was dat klager onnodig (te) lang in het huis van bewaring (HVB) (sober regime) zou moeten verblijven. Klager is op 2 juli 2020 feitelijk in de PI Vught geplaatst.

Het is begrijpelijk dat klager door de positieve selectiebeslissing van 7 april 2020 ervan uit is gegaan dat hij in de PI Dordrecht zou worden geplaatst, maar er kunnen zich altijd onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor een plaatsing in een inrichting van voorkeur niet mogelijk blijkt te zijn.

Voor wat betreft klagers stelling dat verweerder heeft nagelaten om zorgvuldig onderzoek te verrichten naar de complicaties van de zwangerschap van klagers partner en dat verweerder – al dan niet via klagers casemanager – hiervan redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn, merkt verweerder op dat er in het selectieadvies van 6 april 2020 geen reden was om dit te vermelden, nu klager geselecteerd was voor plaatsing in de inrichting van zijn voorkeur. Klager heeft tegen de positieve selectiebeslissing van 1 juli 2020 tot plaatsing van klager in de PI Vught een bezwaarschrift ingediend, maar heeft bij het indienen van het bezwaarschrift geen schriftelijke bewijsstukken overlegd waaruit blijkt dat de complicaties van de zwangerschap van dien aard zijn dat klagers partner niet in staat zou zijn om klager in de PI Vught te bezoeken. Verweerder stelt dan ook dat het enkel benoemen van de mogelijke complicaties niet afdoende is. De bestreden beslissing is genomen op basis van de op dat moment in het dossier aanwezige bewijsstukken en daarom valt verweerder niets te verwijten.

In beroep heeft klager een medische verklaring omtrent de gezondheidssituatie van zijn partner overgelegd, maar deze medische verklaring is niet getoetst door de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering, terwijl de medisch adviseur degene is die kan adviseren om in een specifieke situatie een uitzondering op het geldende beleid toe te passen.

Er bestaat geen aanleiding om klager een (financiële) tegemoetkoming toe te kennen, omdat klager in het juiste regime verblijft.

3. De beoordeling

Klager verbleef in het HVB van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 7 april 2020 is hij geselecteerd voor plaatsing in de PI Dordrecht, omdat klager na zijn veroordeling in eerste aanleg in een gevangenis diende te worden geplaatst. Op 1 juli 2020 is de selectiebeslissing van 7 april 2020 komen te vervallen en is klager – vanuit het HVB van de PI Alphen – geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de PI Vught. Op 2 juli 2020 is klager daadwerkelijk in de gevangenis van de PI Vught geplaatst.

Klager verblijft sinds 5 maart 2021 in de gevangenis van de PI Nieuwegein. De bestreden beslissing wordt dus vanaf die datum niet meer geëffectueerd. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

Klagers vestigingsadres ligt in Dordrecht, in het arrondissement Rotterdam. De PI Vught ligt echter niet in dat arrondissement en evenmin in een aanpalend arrondissement. Klager wil graag in de PI Dordrecht worden geplaatst, gelegen in het arrondissement van vestiging.

Als een gedetineerde wordt veroordeeld, moet hij zo snel mogelijk in een gevangenis worden geplaatst. De beroepscommissie begrijpt – en onderschrijft – daarom dat klager vanuit het HVB in een gevangenis moest worden geplaatst en kennelijk was in de inrichting van klagers voorkeur, de PI Dordrecht, geen plaats beschikbaar. Verweerder heeft uitgelegd waarom moest worden uitgeweken naar de PI Vught, maar niet gesteld of gebleken is dat in het arrondissement van klagers vestiging of in een aanpalend arrondissement in het geheel geen plaats beschikbaar was. Er is op dit punt dus zonder toelichting afgeweken van artikel 25, zevende lid, van de Regeling. Het is daarbij ook niet duidelijk of er – hetzij ten tijde van de initiële beslissing hetzij in de bezwaarfase – geen andere inrichting dichter bij Dordrecht in aanmerking kwam voor klagers plaatsing. Overigens ligt het, mede gezien klagers gezinssituatie, in de rede dat het voor zijn partner en hun kind belastend is om voor ieder bezoek naar Vught af te reizen.

Reeds gelet op het voorgaande, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu de bestreden beslissing niet meer wordt geëffectueerd en klager apart bezwaar (en beroep) heeft kunnen instellen tegen de beslissing om hem over te plaatsen naar de PI Nieuwegein, zal de beroepscommissie verweerder niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen.

De beroepscommissie ziet wel aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Nu klager van 2 juli 2020 tot 5 maart 2021 ten onrechte in de gevangenis van de PI Vught heeft verbleven, in plaats van in een gevangenis in of aanpalend aan het arrondissement Rotterdam, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €200,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €200,-.

 

Deze uitspraak is op 19 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven