Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8080/GV, 21 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/8080/GV

    

           

Betreft [klaagster]

Datum 21 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 september 2020 klaagsters verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klaagster en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster is het niet eens met de beslissing, nu deze beslissing onzorgvuldig is genomen, alsmede onredelijk en onbillijk is. Daarnaast is de beslissing in strijd met de verdragen, mensenrechten en het kinderverdrag.

 

Standpunt van verweerder

Klaagster heeft het verzoek tot strafonderbreking op drie verschillende gronden gebaseerd. Verweerder volgt dit niet. Voor zover het verzoek ziet op de verzorging van klaagsters dochter, is het verzoek niet nader onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat de overige familieleden de zorg voor het kind niet (meer) aankunnen en deze zorg ook niet (via inkoop) door derden kan worden geleverd.

Ten aanzien van het verzoek van klaagster om haar studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht buiten de inrichting te kunnen afronden, is overwogen dat haar aanwezigheid buiten de inrichting niet noodzakelijk is. Klaagster kan online lessen volgen. Klaagsters voorkeur gaat uit naar het studeren buiten de inrichting, om zodoende ook vrij te zijn in het onderhouden van contact met medestudenten. Hoewel dit begrijpelijk is, maakt het een strafonderbreking niet noodzakelijk. Daarnaast is het de vraag of klaagster het gewenste doel kan bereiken middels een strafonderbreking van maximaal drie maanden.

Ten slotte heeft klaagster verzocht om strafonderbreking zodat zij, in het kader van haar studie, haar cliënt kan bijstaan bij diens procedure tegen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij de rechtbank in Rotterdam. Voor een strafonderbreking op zakelijke gronden is vereist dat het zakelijke belang al voorafgaand aan detentie bestond en dat haar aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is. Klaagster heeft niet aangetoond dat aan deze vereisten wordt voldaan.

Alle aangevoerde gronden zijn getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. In welke zin de afwijzing in strijd zou zijn met verdragenrecht, mensenrechten en het kinderverdrag wordt niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie Ter Peel te Sevenum heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 14 november 2017 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf, wegens het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag. De (fictieve) einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 24 april 2021.

 

Zorg dochter

Op grond van artikel 36 juncto artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder.

Klaagster heeft in haar verzoek om strafonderbreking aangegeven dat zij voor haar dochter dient te zorgen, nu haar echtgenoot, schoonmoeder en broer – die momenteel de zorg verdelen – niet meer in staat zijn om de zorg op zich te nemen.

Hoewel de beroepscommissie klaagsters wens begrijpelijk acht, acht zij onvoldoende onderbouwd dat de familieleden, zoals door klaagster gesteld, de zorg voor haar dochter niet (meer) aankunnen. Ook is niet gebleken dat deze zorg niet door derden kan worden geleverd. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de noodzaak om thans bij haar dochter aanwezig te zijn onvoldoende aannemelijk is geworden.

 

Afronden studie

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

 

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking in verband met het afronden van haar studie.

Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat klaagsters voorkeur uitgaat naar het studeren vanuit huis, waarbij zij gemakkelijker toegang heeft tot haar medestudenten en een dagprogramma om haar studie heen kan richten, is de beroepscommissie van oordeel dat dit onvoldoende grond is voor verlening van strafonderbreking.

 

Bijstaan cliënt in gerechtelijke procedure

Op grond van artikel 38 van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient daartoe aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de onderliggende stukken niet is gebleken dat klaagsters persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is bij het voeren van de procedure tegen de IND bij de rechtbank. Evenmin is gebleken dat het zakelijke belang al voor aanvang van klaagsters detentie bestond.

 

Voorbereiding invrijheidstelling

Voor zover klaagster heeft verzocht om strafonderbreking ter voorbereiding op haar invrijheidstelling is de beroepscommissie van oordeel dat dit geen reden vormt voor strafonderbreking (vgl. RSJ 15 oktober 2020, R-20/5975/GV). In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting staat immers dat strafonderbreking enkel kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

 

Conclusie

De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, tezamen en in onderling verband bezien, van oordeel dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking aan klaagster ontbreekt. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Tevens is niet gebleken dat de bestreden beslissing in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 21 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven