Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0544/TR, 4 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/544/TR

betreft: [klager] datum: 4 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 26 februari 2007 van de Minister van Justitie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister van Justitie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. F.P. Holthuis om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister tot afwijzing van de aanvraag van het hoofd van FPC Veldzicht van 19 december 2006 om een machtiging voor het verlenen van begeleid verlof aan klager.

Namens de Minister is aangevoerd dat klager niet in het beroep kan worden ontvangen, omdat de Bvt niet voorziet in de mogelijkheid van beroep tegen een dergelijke beslissing van de Minister/Staatssecretaris. Verder kan een dergelijke beslissing niet
worden aangemerkt als een beslissing die een beperking van een wettelijk recht inhoudt, daar noch in de Bvt noch in andere wet- of regelgeving een recht op verlof is neergelegd.

Klagers raadsman heeft gesteld dat het beroep wel ontvankelijk moet worden geacht op basis van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt omdat de bestreden beslissing is strijd is met een klager toekomend in de wet en verdrag neergelegd recht. Daartoe is
aangevoerd dat sprake is van strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), daar de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd en op basis van onzorgvuldige belangenafweging is genomen. Voorts is sprake van strijd met de artikelen 5 en 8 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de voortdurende vertraging in het herstel van klagers privé- en gezinsleven te lang duurt vanwege de ten onrechte genomen beslissing en daarmee niet
langer sprake is van een beperking die noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld de uitspraken 04/856/TR van 29 juli 2004 en 06/1517/TR van 6 oktober 2006) valt een ministeriële beslissing tot het weigeren van een verlofmachtiging niet onder de reikwijdte van de
beroepsmogelijkheden van artikel 69, eerste lid, Bvt. In dit artikel is immers niet een beroepsmogelijkheid opgenomen tegen een beslissing van de Minister tot het weigeren van een verlofmachtiging, maar uitsluitend tegen de beslissing van de Minister
tot intrekking van een reeds verleende verlofmachtiging.
Verder is noch in de Bvt noch in andere wet-of regelgeving of verdrag een recht op verlofverlening neergelegd.
De beroepscommissie komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beslissing en derhalve evenmin aan toetsing van die beslissing aan de Awb en het EVRM.

Klager kan om voormelde reden niet in zijn beroep worden ontvangen.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven