Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8254/GB, 15 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8254/GB

               

Betreft [klager]

Datum 15 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar het huis van bewaring (HVB) van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 2 oktober 2020 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt de bestreden beslissing – waarin zijn verzoek tot overplaatsing is afgewezen – te herzien, omdat er op 11 september 2020 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden tussen hem en een medegedetineerde een incident heeft plaatsgevonden. Klager ondervindt daarvan nog dagelijks spanning.

Klager is op de bewuste dag uit het niets aangevallen door een medegedetineerde, waarop zijn belager zeven dagen in de isoleercel is geplaatst. Klagers belager is lid van de motorclub Hells Angels en is na ommekomst van zeven dagen isoleercel weer bij klager en zijn overige medegedetineerden terug op de afdeling geplaatst. Als gevolg van het incident is de zenuw van klagers voortand dood en is er een hoek van zijn tand afgebroken. Hij zal met de tijd waarschijnlijk een kroon moeten laten plaatsen, omdat de tand donker kleurt en binnenin gaat rotten. Klager heeft een goed gebit en het laten plaatsen van een kroon zal hem ongeveer €900,- gaan kosten. Klager doet (nog) geen aangifte tegen zijn belager, omdat zijn belager nog op de afdeling verblijft, zijn belager binnen de inrichting veel vrienden dan wel connecties heeft en op de andere HVB-vleugel een medeverdachte van zijn belager verblijft. In het geval klager besluit om aangifte te doen tegen zijn belager, zal dat er ongetwijfeld toe leiden dat hij binnen de inrichting niet meer veilig is.

Daarnaast verzoekt klager de bestreden beslissing te herzien, omdat zijn vriendin niet vaak en ver kan reizen en zijn strafzaak in het noorden van het land wordt behandeld. Klager vraagt zijn verzoek om overplaatsing alsnog toe te wijzen, zodat hij aangifte kan doen van het incident en de behandeling van zijn strafzaak veilig en zonder deze spanning kan afwachten.

Standpunt van verweerder

Klager is preventief ingesloten in het Arrondissementsparket Groningen en is op grond van artikel 24, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) geplaatst in het HVB van de PI Leeuwarden. In de bestreden beslissing wordt ook verwezen naar artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet en in de bestreden beslissing is het negatieve advies van de directeur van de PI Leeuwarden meegenomen.

Klager schetst in beroep de gang van zaken met betrekking tot het incident dat heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder navraag gedaan bij de directeur van de inrichting. Op 19 oktober 2020 is bericht van de directeur ontvangen dat er in de (dag)rapportages niets is terug te vinden van een incident waarvan klager het slachtoffer zou zijn geworden. Het afdelingspersoneel heeft kenbaar gemaakt dat klager afdelingsschilder is geworden, dat hij gewoon meedoet aan de aangeboden activiteiten en zich niet terugtrekt. Het personeel heeft niet waargenomen dat klager met spanningen rondloopt. In het geval klager met spanningen zou rondlopen, dan zou hij geen afdelingsschilder zijn geworden.

Klager heeft – net als in zijn motivatiebrief – het feit dat zijn vriendin niet vaak en ver kan reizen niet onderbouwd en daarom kon dit argument door verweerder niet worden getoetst.

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in het HVB van de PI Leeuwarden. Hij wil graag worden overgeplaatst naar het HVB van de locatie Esserheem, omdat hij dan – zonder zich daarna binnen de inrichting onveilig te voelen – aangifte kan doen tegen een medegedetineerde, naar aanleiding van  een incident in de inrichting. Daarnaast kan hij dan gemakkelijker en/of vaker bezoek ontvangen van zijn vriendin en is hij dan dichter bij de rechtbank – waar zijn strafzaak wordt behandeld – gedetineerd.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Klager wordt vervolgd door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland. De PI Leeuwarden en de locatie Esserheem liggen beide in dat arrondissement. Deze bepaling staat dus niet in de weg aan een overplaatsing, maar het vormt daartoe ook geen reden.

In de jurisprudentie is bepaald dat als een gedetineerde overgeplaatst wil worden, hij daarvoor een goede reden moet hebben. Klager wil onder andere worden overgeplaatst vanwege een incident dat heeft plaatsgevonden tussen hem en een medegedetineerde en hij wil daarvan – zonder binnen de inrichting vrees te hebben voor zijn eigen veiligheid – aangifte doen. Uit het dossier volgt dat door verweerder navraag is gedaan bij de directeur van de PI Leeuwarden of de door klager gegeven bezwaren steekhoudend zijn. Volgens de directeur van de inrichting is er in de (dag)rapportages echter niets terug te vinden van een incident waarvan klager het slachtoffer zou zijn geworden. Bij het afdelingspersoneel zijn geen bijzonderheden omtrent klager bekend. Klager is – volgens het afdelingspersoneel – afdelingsschilder geworden, doet gewoon mee aan de aangeboden activiteiten en trekt zich niet terug. Daarnaast hebben zij niet waargenomen dat klager met spanningen rondloopt. In het geval klager met spanningen zou rondlopen, dan zou hij immers geen afdelingsschilder zijn geworden. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de directeur van de inrichting.

De beroepscommissie stelt op basis van het selectieadvies en de bezoekerslijst vast dat klager niet is verstoken van bezoek. Klager heeft in zijn motivatiebrief weliswaar aangegeven dat het voor zijn vriendin makkelijker zou zijn hem te bezoeken als hij in de locatie Esserheem zou zijn gedetineerd, maar hij heeft – anders dan het vermelden van de lage frequentie van het bezoek, de reisafstand en de beperkte financiële middelen – onvoldoende toegelicht of feitelijk onderbouwd dat en waarom zijn vriendin hem in de PI Leeuwarden niet zou kunnen bezoeken.

Voor zover klager in zijn motivatiebrief heeft aangevoerd dat het een mooie bijkomstigheid zou zijn als de raadsman in zijn strafzaak een kortere reistijd zou hebben om klager te bezoeken, merkt de beroepscommissie op dat de vestigingsplaats van de raadsman – volgens vaste jurisprudentie – voor verweerder in beginsel geen reden hoeft te zijn om een gedetineerde over te plaatsen.

Nu klager geen goede redenen heeft aangevoerd op grond waarvan hij zou moeten worden overgeplaatst en daarnaast uit het selectieadvies blijkt dat de inrichting klagers verzoek niet ondersteunt, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 15 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven